Ondanks de CPNB worden er nog steeds essays geschreven en hele goede. Sommige kun je zelfs gratis van het internet downloaden. De revolutie van de Vijftigers van Gert de Jager is er zo een, een essay zoals goede essays zijn: zoekend zonder onhelder te worden, persoonlijk zonder uit het oog te verliezen dat het om een onderwerp gaat.
In De revolutie aan de Vijftigers keert De Jager terug naar zijn proefschrift uit 1991, waarin hij het succes van de Vijftigers probeerde te verklaren, naar eigen zeggen zonder veel succes. Zouden de ontwikkelingen in de literatuurwetenschap sinds die tijd hem nu verder helpen?
Spoiler alert: dat doen ze nauwelijks. Met name gaat De Jager in op de literatuursociologische kijk waarvan Bourdieu vaak als de vader wordt gezien en die in de academische literatuurbeschouwing een belangrijke plaats inneemt. Hij laat zien hoe lastig het is om zo’n sociologische analyse te gebruiken om de plotselinge opkomst van de Vijftigers te begrijpen. In 1950 was Lucebert nog een schreeuwlelijk en een knoeier, in 1955 was iedereen het erover eens dat hij een zeer belangrijk dichter was. Hij kwam niet uit een bijzonder geletterd milieu, en ging wel om met dichters, maar dat waren over het algemeen net zulke marginale figuren als hijzelf. Dus hoezo valt zijn succes sociologisch te verklaren?
Nu ja, je kunt het wel verklaren, maar dat alleen door de sociologische theorie eindeloos uit te rekken, zodat je alles kunt verklaren.
Authentiek
De Jager heeft het sowieso niet zo meer op met de wetenschap, zo te zien. Dat hoort natuurlijk ook wel een beetje bij het genre van het essay. De werkelijkheid, althans de werkelijkheid die de moeite waard is van het beschrijven, bestaat in de wereld van de klassieke essayist uit singulariteiten, eenmalige gebeurtenissen die niet goed in een theoretisch kader kunnen worden gevangen.
De Jager gebruikt mooie beelden bij zijn bezwaren tegen de wetenschap, en hij biedt een interessante analyse van deze singulariteit. Hij beschrijft wat er indertijd gebeurde bij de literaire kritiek – het waren soms dezelfde critici die eerst grote bezwaren hadden en daarna grote lof – met het bekende plaatje dat je als een haas of als een eend kunt zien, maar niet allebei:
Razendsnel verandert het beeld. Wat zich dan voltrekt, moet zoiets zijn als een collectieve Gestalt-switch. Het bekende plaatje met de haas dan wel eend: opeens ziet men niet langer de haas, maar de eend. Of omgekeerd. Het gaat niet vanzelf: bijna iedereen moet attent worden gemaakt op de mogelijkheid. Oftewel: er is propagandistische arbeid vereist. Voorwoorden van bloemlezingen, programmatische gedichten, polemieken, poëticale essays, enthousiaste kritieken – ze hebben maar één doel: aannemelijk maken dat er iets waargenomen kan worden. En dan gebeurt het. Min of meer massaal. Gegeven het plaatje blijft de hoeveelheid denkbare Gestalten overigens beperkt. Naast de eend is er alleen, voor zover we weten, die vertrouwde haas.
Er zijn twee elementen van belang voor zo’n switch, zegt De Jager: authenticiteit en ambachtelijkheid. Maar beide zijn inherent moeilijk te definiëren kwaliteiten. Was Lucebert met zijn ruwe verzen authentieker dan Aafjes met zijn sonnetten en zijn reis naar Rome en waarom dan? Omdat mensen dat ineens zo voelden. Was Luceberts werk nu gebazel of virtuoos gemaakt? Hoe gaan we dat zelfs 70 jaar na dato meten?
Cultureel kapitaal
Er moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan wil het publiek een Gestalt-switch kunnen ondergaan: het werk moet op de een of andere manier er waarschijnlijk toch ook goed genoeg voor zijn. Simon Vinkenoog leek in allerlei opzichten op Lucebert, en toch was de laatste ineens het centrum van de aandacht terwijl de eerste altijd betrekkelijk aan de rand bleef staan.
Wat dat verschil is, weten we niet. Of we weten het wel en we kunnen het niet zeggen – en zeker niet als we mensen niet willen afschrikken met een essay.
Bij dit alles ontbreekt naar mijn gevoel wel iets vrij voor de hand liggends in De Jagers betoog – en dat is wel degelijk iets sociologisch. Het feit dat Nederland niet alleen op de wereld is. Het feit dat recensenten zich daarvan ook wel bewust waren. Zo’n dertig jaar eerder waren experimentele dichters elders in Europa al na initiële weerstand doorgestoten met hun dada en surrealisme en vrije vers. De recensenten die hen hadden bespot waren in de vroege jaren vijftig al niet meer serieus te nemen. Dat wilden de Nederlandse recensenten niet overdoen, die schande van het achteraf verkeerd te zullen hebben gezien wilden ze zichzelf besparen.
Dat moet een deel van de verklaring zijn waarom de weerstand zo gering was. Mensen meenden deze nieuwe dichtkunst al te kennen – uit het buitenland. Het gaf je wel degelijk cultureel kapitaal om tot de eersten te behoren om het nieuwe te herkennen en erkennen. Dat de dragers van dat nieuwe geen jongens waren van wie de vader professor was, en in eerste instantie nauwelijks te eten hadden, hoorde óók bij een romantisch verhaal dat je kon herkennen.
Onweerlegbaar
Neem dat en het sociologische verschijnsel – ik vind het moeilijk om te zeggen of het in Nederland nu sterker is dan elders, maar ik observeer het hier meer – tot consensus, die er bijvoorbeeld ook toe leidt dat het publiek na ieder concert en masse gaat staan, in een staande ovatie die niets betekent, en je hebt het recept tot doorbraak voor degene die het luidst roept.
Al blijft, daarin heeft De Jager gelijk, bijvoorbeeld het verschil tussen Lucebert en de anderen ook met deze aangepaste sociologische uitleg onverklaard. Maar als je sterk sociologisch denkt kun je zeggen: dat was toeval. Men had, toch weer om sociologische redenen, een uithangbord nodig, een persoon die de vleesgeworden Vijftiger was, en dat werd Lucebert. Dat we hem nu als de beste dichter beschouwen en Vinkenoog niet (ook ik doe dat), komt omdat we aan die sociologie niet kunnen ontsnappen.
Al hebben we daarmee, inderdaad, de theorie uiteindelijk onweerlegbaar gemaakt.
Dit essay is als paperback en (gratis) e-boek verkrijgbaar.
Laat een reactie achter