De woorden kerk, kin en kist zijn in het Engels church, chin en chest. Waar het Nederlands een /k/-klank heeft, hoor je in het Engels een /tsj/-klank. Hoe zit dat? In dit artikel kijken en luisteren we naar klankveranderingen die het Engels een heel ander karakter dan het Nederlands hebben gegeven. Daarbij bespreek ik ook het Fries, want dat ligt wat dit betreft dicht bij het Engels.
Noot vooraf In dit artikel gebruik ik voor de toegankelijkheid een op de Nederlandse spelling gebaseerd klankschrift in plaats van het Internationaal Fonetisch Schrift. Ik noteer het Engelse chin dus als /tsjin/ en niet als /t͜ʃɪn/.
De /k/ aan de wandel
In het verre verleden van het Engels, nog vóór de eerste Oudengelse teksten in de zevende eeuw n.Chr., gingen er enkele klanken aan de wandel. Een daarvan was de /k/. De /k/ is een medeklinker die je maakt door de achterkant van je tong tegen je gehemelte te drukken. Als die prehistorische /k/ grensde aan een klinker die je vóór in de mond maakt – wat je doet door juist de vóórkant van je tong op te tillen – verschoof de tong bij de /k/ zelf ook naar voren.
*Kinnu (‘kin’) was zo’n woord waarin dat gebeurde. De /k/ werd daarin namelijk gevolgd door een /ie/-klank. Druk je met je tong niet op de plaats van de /k/ tegen je gehemelte maar op de plaats van de /i/, dan krijg je een /kj/-achtige medeklinker. Ga je nog verder, dan hoor je iets als /tsj/.
De /k/ van *kinnu ging via zo’n /kj/-klank over in een /tsj/-klank. In de zevende eeuw was het woord in ċinn veranderd, uitgesproken met een /tsj/. Uiteindelijk ontstond het huidige chin. Hier hoor je de ontwikkeling in vier stappen:
De klinker waardoor de /k/ veranderde, hoefde er niet op te vólgen: hij kon er ook aan voorafgaan. Ons woord dijk is bijvoorbeeld familie van het Engelse ditch (dat ooit net als dijk ‘dam’ betekende maar nu de betekenis ‘greppel’ heeft).
Een verdwenen aanstichter
In sommige woorden verdween de aanstichter van de /k/-verandering. Neem to thatch ‘dakdekken’. Dat is verwant aan ons dekken. In de voorouder van het Engels en het Nederlands, het West-Germaans, moet het woord de vorm *þækkjan gehad hebben (waarin þ staat voor de /th/-klank). De /j/ maak je op dezelfde plaats in de mond als de /ie/, dus ook die /j/ veranderde de /k/ in een /tsj/. Daarna viel hij zelf weg: *þækkjan veranderde in het Oudengelse þeċċan en tot slot in to thatch. Hier hoor je hoe dat gegaan moet zijn:
Onderstaand schema toont een aantal Engelse voorbeelden met hun Nederlandse en Duitse equivalent.
Ook in het Fries
Het Oudengels deelde deze verandering van de /k/ met het Oudfries. De aanzet ertoe was namelijk gegeven in de tijd dat deze twee talen nog niet uit elkaar gegroeid waren, maar zich al wel afgesplitst hadden van het Oudnederlands en de andere West-Germaanse talen.
Tegenover het Engelse church, cheese en chin staan bijvoorbeeld het Oudfriese tzirke, tzīse en tzin. De eerste twee leven voort als tsjerke en ts(j)iis.
Tsjerke laat wel een verschil met het Engels zien: de tweede /k/ is onaangetast gebleven. In het Engels is die veranderd door de klinker ervóór (ċiriċe), maar in het Fries had zo’n klinker niet altijd invloed. Daardoor is dijk in het Fries bijvoorbeeld dyk, gewoon met een /k/, en geen *dyts. De Friese tegenhanger van Sneek is dan wel weer Snits.
De taalwetenschappelijke naam voor deze Engelse en Friese veranderingen is Anglo-Friese palatalisering. Een medeklinker die palataliseert, verschuift naar het palatum, het harde gehemelte – de plaats waar onder andere de /j/ wordt gemaakt.
Ook in het Romaans
Je kunt deze Engelse en Friese verandering vergelijken met wat er in de meeste Romaanse talen gebeurd is. Het Latijnse centum ‘honderd’ werd bijvoorbeeld uitgesproken met een /k/, net zoals nog steeds in het Sardijnse chentu /kentoe/. Maar in de voorloper van onder andere het Italiaans, Spaans en Frans zorgde die /e/ ervoor dat de /k/ veranderde. In het Italiaans is centum nu cento, uitgesproken met /tsj/. In het Oudfrans stond de c voor /ts/, nu voor /s/. Hier hoor je de Franse ontwikkeling in vier stappen:
Toeval Waarom gebeurde het zowel in het Engels en Fries als in de Romaanse talen? Dat was gewoon toeval. Zo'n verandering treedt nu eenmaal veel op in talen. Toevallig zijn mensen de /k/ anders gaan uitspreken in het Anglo-Fries en in het Latijn, maar het had ook net zo goed in het Nederlands kunnen gebeuren.
Waarom niet ching?
Als klinkers zoals /ie/ de /k/ in het Engels hebben doen veranderen, waarom zijn er dan nog woorden als king ‘koning’? King is geen later leenwoord uit een andere taal, dus had het dan niet net als chin moeten veranderen in ching? Nee: het heeft zijn /k/ behouden doordat het ten tijde van de verandering nog een /oe/-klank had: *kuning.
Nadat de /k/ in een /tsj/ was veranderd in woorden als ċinn, veranderde *kuning in cyning. De letter y staat voor onze klinker /uu/. Later werd dat een /ie/. Toen was de verandering van de /k/ allang ‘uitgewerkt’. Hier hoor je *kuning stapsgewijs in king veranderen:
Een lotgenoot: de g
In de Romaanse talen is niet alleen de Latijnse /k/ vóór de /e/ en /i/ veranderd maar ook de /ɡ/. Het Latijnse gentem ‘volk’, dat oorspronkelijk uitgesproken werd met de /ɡ/ van Google, veranderde in het Italiaans bijvoorbeeld in gente met een /dzj/-klank, en in het Frans uiteindelijk in gent met een /zj/. Gebeurde dat in het Engels en Fries ook? Dat ligt eraan.
Waar de Latijnse g een plofklank was, was de Germaanse een wrijfklank. Zijn uitspraak moet sterk geleken hebben op de zuidelijke g in woorden als begin – een zachte g dus. Op het woordbegin werd dat in het Engels en Fries zo’n Google-/ɡ/, maar als hij grensde aan een voorklinker, dan werd hij zó zacht dat hij uiteindelijk zelfs in een /j/ veranderde: Hier hoor je de verandering van het West-Germaanse *gelu (‘geel’) in het Oudengelse ġeolu en van *weg in weġ, waarin de ġ staat voor een /j/.
Onderstaand schema toont een aantal voorbeelden:
Een drukke letter Deze uit een zachte g ontstane /j/ viel in het Oudengels helemaal samen met de oorspronkelijke /j/. Schrijvers gebruikten de letter g dan ook op vier manieren: (1) voor de plofklank-/ɡ/ aan het woordbegin (zoals in grēat); (2) voor de zachte wrijfklank-g, die verderop in het woord behouden was (zoals in dragan /draggan/ 'trekken'); (3) voor de voormalige g die een /j/ geworden was (zoals in weg); (4) voor de oorspronkelijke /j/, zoals in gēar 'jaar', van het West-Germaanse *jār. Om het hedendaagse lezers gemakkelijker te maken schrijven taalkundigen de /j/-klank (3 en 4) met een stip boven de g: weġ en ġēar. Die stip onderscheidt ook de als /k/ klinkende c van de als /tsj/ klinkende ċ.
Vervangen j’s
De woorden to give, to (for)get en guest hadden eigenlijk to yive, to (for)yet en yest moeten zijn. In het Oudengels hadden ze namelijk de vorm ġiefan, (for)ġietan en ġiest – dus met een /j/. De huidige vormen zijn dan ook ontleend aan het Oudnoords, de vikingtaal die veel invloed op het Engels heeft gehad: to give komt van gefa, to (for)get van geta, en guest van gestr.
Verdwenen Nederlandse j's Het Nederlands heeft in sommige gevallen precies het tegenovergestelde van het Engels gedaan: het heeft in woorden met een voorklinker juist een g gemaakt van een Germaanse /j/. Gist, ginder en gij komen bijvoorbeeld van de West-Germaanse woorden *jestu, *jaenar en *jī. In het Oudnederlands werd de /j/ in die woorden zo sterk uitgesproken dat hij in het vaarwater van de zachte g kwam en er uiteindelijk mee samenviel. Het Engels heeft in yeast, yonder en ye dus juist de oorspronkelijke situatie behouden. (En ja, het Oudnederlands moet dus een zachte g gehad hebben. Een harde g ligt te ver van een j af. Mogelijk was de g vóór niet-voorklinkers wel iets harder.)
Friese j’s
Het Fries doet in veel gevallen weer mee met het Engels. Zo staan de Nederlandse woorden gisteren en weg tegenover de Friese vormen juster en wei en de Engelse equivalenten yester(day) en way. Ook heeft het Fries, in tegenstelling tot het huidige Engels, de /j/ in de tegenhangers van geven en vergeten: jaan en ferjitte.
Toch een beetje op z’n Italiaans
We hebben gezien dat de Germaanse g in het Engels een /j/ werd en dus geen /dzj/-klank zoals de Latijnse /ɡ/ in het Italiaans. Toch is er één situatie waarin zo’n /dzj/-klank wél ontstond: waar de West-Germaanse g verdubbeld was. In die gevallen werd het namelijk wél een Google-/ɡ/, en die veranderde vervolgens net als in het Italiaans in een /dzj/-klank: *brugjō (zachte g) veranderde via *bruggju (dubbel: /ɡɡ/) in bryċġ (nu met /dzj/) en uiteindelijk in bridge (nog steeds /dzj/). Hieronder hoor je die ontwikkeling. Daaronder staan verdere voorbeelden.
Niet in het Fries
Tot slot: het Fries heeft deze laatste ontwikkeling niet meegemaakt. *Bruggju is bijvoorbeeld in brêge veranderd (uitgesproken als /brège/) met een wrijfklank, *hruggja in rêch. *Saggjan ‘zeggen’ is dan wel weer via sidze in sizze veranderd (het Oudengels had seċġan) en *waggju ‘wieg’ in widze. Deze verschillen zijn te wijten aan het feit dat het Standaardfries een mengeling is van verschillende dialecten, die niet allemaal dezelfde klankveranderingen hebben doorgemaakt.
Dit artikel verscheen eerder op Taal aan de wandel
Laat een reactie achter