Voornaamwoorden zoals ik, jij en zij behoren tot de interessantste van de taal, en niet alleen omdat er voortdurend discussie over is: moet je u zeggen of jij? Hen of hij? Ook los van dat alles is het fascinerend dat menselijke taal in de grammatica verschil maakt tussen de spreker, de luisteraar en degene die geen deel uitmaakt van het gesprek. Je kunt zeggen: dat is ook zo’n cruciaal verschil in de communicatie dat het wel uitgedrukt móét worden. Maar je kunt ook zeggen: in veel situaties is eigenlijk wel duidelijk wie er bedoeld wordt, waarom hebben menselijke talen, misschien wel allemaal, dan toch de neiging om dat te markeren.
Maar deze week kwam het gesprek op een wat eenvoudiger vraag: waarom ordenen we die verschillende personen eigenlijk op deze manier? Hoezo is ik de ‘eerste’ persoon, jij de ’tweede’ en zij de ‘derde’? Waarom niet andersom? ‘Is al het egoïsme van deze tijd niet eigenlijk te wijten aan het feit dat we ik als de eerste persoon beschouwen?’ vroeg iemand. Maar dat was een grapje.
Hoe dan ook, de kwestie zelf is fascninerend genoeg. De ordening wordt voor zover ik weet in alle westerse talen zo gemaakt. Wie werkwoordsvormen in een vreemde taal leert, leert ze als amo, amas, amat. (In het Arabisch is de volgorde in grammatica’s meestal andersom: de derde persoon staat daar bovenaan, al wordt er daar weer niet expliciet genummerd.)
Zoals een moderne geleerde betaamt, stelde ik mijn vraag vervolgens op Facebook. Daar bleek iemand te weten dat de eerste vindplaats is bij de Alexandrijnse taalkundige die bekend staat als Dionysus Thrax (170-90 v. Chri), de auteur van de eerst bekende grammatica van het Grieks. Die schreef:
πρόσωπα τρία, πρῶτον, δεύτερον, τρίτον· πρῶτον μὲν ἀφ᾽ οὗ ὁ λόγος, δεύτερον δὲ πρὸς ὃν ὁ λόγος, τρίτον δὲ περὶ οὗ ὁ λόγος
Drie personen: eerste, tweede, derde: de eerste waar het woord vandaan komt, de tweede waar het woord naartoe gaat, de derde waarover het woord gaat.
Er wordt over het algemeen van uitgegaan dat deze grammatica al in Alexandrië bestaande kennis samenvat. De vraag waarom er precies deze ordening wordt aangehouden is daarmee niet helemaal beantwoord. Uit de beschrijving van Dionysius is dat je zou kunnen opmaken dat vanuit het woord (of de gesproken taal) gezien de eerste persoon het makkelijkst objectief aanwijsbaar is (je kunt eenduidig vaststellen wie de bron is van het geluid), voor de tweede geldt dat al iets minder (je moet zien wie de spreker aankijkt) en de derde persoon is feitelijk het lastigst vaststelbaar (daarvoor moet je de zin interpreteren in de context). Dat is grappig omdat het tegenintuïtief is: de eerste persoon is het objectiefst, de derde persoon het minst objectief.
Moderne taalkundigen zeggen iets dat ermee verwant is: ik is de verwijzing par excellence, de entiteit waar het allemaal mee begint (cogito ergo sum), de tweede (als de ander die wel met ik in gesprek is) en de derde (de ander die helemaal los staat van ik) zijn nog verder weg. Je kunt de volgorde ook omdraaien en in de buitenwereld beginnen: dan heb je de Arabische volgorde (waarin de derde persoon ‘de afwezige’ heet). Culturen die beginnen met de tweede persoon zijn er mogelijk niet.
Met dank aan Leston Buell, David Erschler, Louis de Saussure en Φοίβος Παναγιωτίδης
Anneke Neijt zegt
De omgekeerde naamgeving (de afwezige de eerste persoon noemen) komt waarschijnlijk niet voor, omdat je bij het tellen begint met wat er het eerste is. En dat is in het geval van taal degene die spreekt of schrijft. Bovendien tel je aanwezigheid. In het rijtje 1e, 2e, 3e persoon gaat het om de spreker, de toegesprokene en de rest. Dan blijft het dus bij een drietal. Of het zou moeten gaan om een buitenaards iets dat als vierde wordt aangeduid.
Marc van Oostendorp zegt
De vraag is waarom het zo vanzelfsprekend is dat in het geval van taal de spreker er het eerste is, en niet bijvoorbeeld degene over wie gesproken wordt.