De canon volgens Claes
Paul Claes is een van de beste lezers van het Nederlandse taalgebied, maar ook een man die van stelligheid houdt. Dat blijkt nu weer uit zijn Canon van de Nederlandse poëzie. Dat boek bestaat uit 100 klassieke gedichten van de Nederlandse dichtkunst – van hebban olla tot aan geen geld / geen vuur / geen speed. “Deze bloemlezing is niet samengesteld door een commissie van deskundigen of door een al dan niet begenadigde bloemlezer,” schrijft hij in zijn inleiding, “maar door de rechtvaardigste van alle rechters: de tijd”.
De canon als natuurverschijnsel, iets dat als een koraalrif aangroeit in de tijd – weinig mensen zullen dat Claes nog nazeggen in een tijd waarin de canon toch vooral ook wordt gezien als iets wat in beweging is, die iedere generatie opnieuw samenstelt. Voor Claes is er als ik zijn inleiding goed begrijp wel een soort ’tijdgeest’ aan het werk – hij meldt bijvoorbeeld dat dichters uit vroegere perioden verbaasd zouden zijn dat wij vrijwel alleen nog belangstelling hebben voor hun lyriek en zoveel minder voor hun drama, epiek en didactiek – maar ook die tijdgeest lijkt hij te zien als een buitenpersoonlijk iets.
Vondel en Marsman
Deze manier van kijken heeft onherroepelijk tot gevolg dat Claes’ Canon van de Nederlandse poëzie zich niets aantrekt van de kritiek die er onder andere eind vorig jaar was op allerlei andere pogingen om tot een canon te komen. Diversiteit en inclusie – daar heeft Claes geen boodschap aan, de canon is volgens hem niet divers en hij doet geen pogingen om hem dan divers te maken. Je kunt een canon immers niet maken volgens hem. Er staan daarom, afhankelijk van hoe je telt, een stuk of 15 gedichten van vrouwen in Claes’ canon, en slechts één dichter is buiten Europa geboren (Hans Faverey).
Ik ben voldoende een kind van mijn tijd om dat te betreuren. Maar tegelijkertijd is het dwarse standpunt toch ook wel interessant. Niemand kan ontkennen dat er ook wel iets van waar is, dat er geen serieuze canon kan bestaan met allemaal onbekende gedichten, of zonder Vondel en Marsman. Er staat geen enkele ontdekking in de Canon, en dat betekent toch ook wel iets. Als de canon een natuurverschijnsel zou zijn, zou hij er ongeveer uitzien als de Canon van de Nederlandse poëzie.
Als je de canon wilt veranderen, moet je ook weten wat de canon is.
Blij
Natuurlijk, door die canon zo voor te stellen, reproduceer je hem, en zo verandert er nooit wat, en blijft de illusie van een Nederlandse literatuur die geschreven is door dode witte mannen in stand. Ik zou Claes’ boek daarom niet alleen aan een jongere geven, maar deze minstens plaatsen in een context van minder ‘canonieke’ maar daardoor soms wel interessantere werken. De mogelijkheden die we hebben om net wat ándere teksten door te geven zou ik toch wel ten volle exploiteren.
Die nieuwe canon zou dan ook wel weer becommentarieerd moeten worden door Claes, want hij is een briljant lezer, misschien omdat hij zo’n diep respect heeft voor de traditie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de soepele hertalingen die hij maakt van de oudste teksten (Hadewijch, Lied V: ‘De vogels treuren in dit jaargetijde / dat moet het edele hart vermijden / dat om de liefde pijn wil lijden / Het moet alles weten en verstaan / zoet en wreed, / lief en leed, / want om de liefde wordt gedaan’) of om zijn fraaie analyses: in het gedicht Ick sach mijn Nimphe van Jan van der Noot wijst hij de volgende symmetrie aan:
De canon van de Nederlandse poëzie moet denk ik anders. Maar ik ben maar wat blij dat het boek van Claes er is.
Paul Claes. Canon van de Nederlandse poëzie. Gent: Poëziecentrum, 2023. Bestelinformatie
Jona Lendering zegt
Okido, besteld. En ik zal het ook lezen.
En ik wil een keer opmerken (bij dezen) dat ik nog nooit spijt heb gehad van het lezen van de boeken die ik dankzij Neerlandistiek leer kennen.
Jan Uyttendaele zegt
Het zou mooi zijn als de canon een weerspiegeling zou zijn van de diversiteit en de inclusie van de huidige maatschappij: met dezelfde verschillen in sekse, huidskleur, leeftijd, opleiding, culturele achtergrond, seksuele voorkeur enz. Maar helaas is de Nederlandse literatuur in het verleden vooral een tijdverdrijf geweest voor ‘fijne luiden’ en ‘blanke mannen’. Wie dat niet kan accepteren, doet de geschiedenis gewoon geweld aan. Het is de verdienste van Paul Claes dat hij zich, ondanks de maatschappelijke druk, daartoe niet heeft laten verleiden.