“Niet mij uitlachen!” zei ik tegen mijn dochter. Want die was me aan het uitlachen. “Huh?” zei mijn vrouw, “mij? Waarom niet me?” Want zo’n gezin zijn we.
Het is inderdaad een beetje gek. Normaal gesproken zegt een mens me. “Zij lacht mij uit” zou ik eigenlijk alleen zeggen om het te contrasteren met een ander (zij lacht niet mijn grootste vijand uit, zij lacht mij uit). Maar “Niet me uitlachen” klinkt heel vreemd, ook als ik helemaal niet bedoel dat je best iemand anders mag uitlachen (‘Niet mij uitlachen, maar Marietje!”)
Naar jezelf kijken
Hoe zit dat? Er is maar heel weinig geschreven over dit soort constructies: een onbepaalde wijs die je gebruikt als een bevel (de ‘infinitivale imperatief’). Het Taalportaal geeft bijvoorbeeld een lijst met karakteristieken, zonder er verder op in te gaan. Het verwijst naar de ANS, die op zijn beurt vooral meldt dat deze constructies vooral worden gebruikt als de aangesproken persoon niet zo duidelijk is, zoals instructiebordjes (‘Hier geen fietsen plaatsen’, ‘Links houden’) Maar de Taalportaal wijst er terecht op dat dit niet altijd het geval is, en ik geloof ook niet dat ik mijn oproep aan mijn dochter meende als een algemene, op een tegeltje te plaatsen, levensles. Het meest uitgebreide artikel werd in 2009 geschreven door Daniël van Olmen, die een groot aantal teksten onderzocht, en daarin niet eens zoveel van die voorbeelden vond.
Een van Van Olmens conclusies is wel dat de infinitivale imperatief vooral gebruikt wordt in de negatieve vorm: “Niet uitlachen!” wordt vaker gezegd dan “Uitlachen!” Maar dat verklaart nog niet precies hoe het zit.
Het Taalportaal heeft nog wel de belangrijke observatie dat wederkerende voornaamwoorden niet goed gebruikt kunnen worden: “Je wassen!” of “jullie schamen” is gek (je zegt danL “Was je!”, “Schaam je!”) Met een voorzetsel wordt het al beter, al blijft het een beetje gek: “Naar jezelf kijken!” Iets beter, zegt het Taalportaal, worden dit soort zinnen met “hè” (“Je wassen, hè?”) en dat oordeel deel ik.
Naar achteren
Dat doet allemaal vermoeden dat het iets met accenten te maken heeft. Je moet zo’n infinitivale imperatief liefst beginnen met een accent. Het woord niet staat volgens mij ook liefst vooraan: “Me niet uitlachen!” is ongebruikelijk, “Mij niet uitlachen!” al iets beter, maar wat mensen normaliter zeggen is, volgens mij “NIet mij uitlachen!” Dat heeft er misschien mee te maken dat het niet in deze constructie vanzelf een nadruk krijgt.
Nu is het ook zo dat voornaamwoorden na niet eigenlijk alleen hun volle vorm hebben: “Jij lacht niet me uit” is gek, je zegt “Jij lacht niet mij uit”. Terwijl je wel kunt zeggen “Je lacht me niet uit”, of “Je lacht mij niet uit”.
Die factoren spannen mogelijk samen: aan het begin van een imperatieve infinitiefconstructie heb je het liefst een accent. Dat accent valt dan graag en makkelijk op niet, die het voornaamwoord naar achteren duwt. Maar na niet heeft het voornaamwoord het liefst de volle vorm.
Laat een reactie achter