Over Lucas Hüsgens De wereldvrede
Ik heb altijd veel plezier beleefd aan Vestdijks memoires Gestalten tegenover mij, psychologisch geïnspireerde portretten van zijn ook schrijvende generatiegenoten als Slauerhoff, Ter Braak, Du Perron, Nijhoff. Vestdijk was maar iets ouder dan ik nu ben toen hij Gestalten schreef, dus op zich zou het er de tijd voor zijn. Er zijn twee doorslaggevende beletsels. Ten eerste de allerdoorslaggevendste: ik ben geen groot en vooraanstaand schrijver; ten tweede: het is niet meer van dit tijdsgewricht een dergelijk project te ondernemen. De interesse gaat immers naar met verslaving kampende tweede garnituur voetjeballers, zeepsterren en beïnvloedvrouwen.
Maar stel, stél nou, dat ik zulke memoires zou schrijven dan moest er beslist een hoofdstuk gewijd worden aan dichter/schrijver/essayist Lucas Hüsgen (*1960, pseudoniem van Luuk de Jong). Dit voorjaar verscheen bij Het Poëziecentrum zijn deels nieuwe, forse dichtbundel De wereldvrede: verwensingen, verdwalingen, verwachtingen en al lezende kwamen als vanzelf de herinneringen naar boven naar mijn kennismaking met deze curieuze poëzie en haar dichter.
Begin jaren negentig vormden wij – de latere uitgever Marc Beerens, dito Wintertuindirecteur Frank Tazelaar en ik als redacteuren en de (in alle opzichten) nodige mensen rondom ons – rond het Nijmeegse tijdschrift Parmentier een clubje literaire enthousiastelingen die allemaal aan het begin van een (of andere) carrière binnen de letterkundige wereld stonden. Een aantal – Marcel Maassen, Leon Gommers – stond op het punt van debuteren. Zo was er ook de gewezen filosofiestudent Hüsgen van wie we hoorden dat hij binnenkort bij Querido zijn debuutroman zou uitgeven (wat Zeehond in wormgat zou blijken te zijn). Hoe het contact gelegd was, weet ik niet meer, maar op zeker moment zat Hüsgen op mijn zolderetage op de bank. Ik voorzag hem van bier en nootjes en we praatten. Hüsgen met zijn zachte, wat hoge stem: over Duitse filosofen, Hölderlin ook meen ik me te herinneren. Het ging over zijn mentor Rein Bloem, zijn redacteur Jan Kuijpers. Of het al ging over Oskar Pastior herinner ik me niet, of over Ilse Aichinger, van wie hij later gedichten zou vertalen in Parmentier?
Wat ik me wel herinner is dat hij mij aan het einde van de avond een stapeltje getypte A4-tjes overhandigde met nieuwe poëzie. Toen hij opstond om te vertrekken zei hij: ‘O ja, dan krijg ik wel nog drie gulden dertig van je. Het zijn 33 velletjes die ik voor een dubbeltje per stuk heb moeten kopiëren…’
Ik was licht verbouwereerd, want dit was niet zo gebruikelijk. Maar eenmaal alleen in m’n kamer bladerde en las ik en realiseerde ik me dat dit de best bestede fl.3.30 in tijden waren. Toen had ik Hüsgen nog niet eens horen voorlezen, want dat maakte een onlosmakelijk onderdeel van zijn werk uit: als hij leest kom je echt op en over de grens van muziek. Kort erna schreef ik in De Gids over zijn imponerende romandebuut, mocht ik spreken bij de presentatie van zijn poëziedebuut Nevels orgel (ik vermoed dat de kopietjes een deel van het dat lange gedicht waren) en was ik onder de indruk van Verpoosd in schaduw. En toen raakte dichter en mens ietwat uit het oog.
Tot de hernieuwde kennismaking die De wereldvrede is, een driehonderd pagina’s tellende bundel, waar ik al heel wat dagen met groot genoegen doorheenzwerf. Ik weet niet of het een verandering bij de dichter is of bij deze lezer, na al die jaren, maar mijn indruk is dat qua register de Romantiek het definitief heeft gewonnen bij Hüsgen. Indertijd zag ik vooral een late (en welkome) nazaat van Luceberts hermetisme en het experiment, nu lijkt me vaak – vanaf woordkeus tot beeldentaal – de, overigens ook vaak duistere, romantische traditie zijn een twintigste-eeuwse vorm hebben gevonden.
Nieuw is dat De wereldvrede ook de nodige verrassend transparante gedichten bevat die ronduit mooi zijn, zoals ‘Ginds buiten’, dat aldus begint:
Ik wil dit niet, altijd maar
in de kamer zitten, altijd maar
achter de computer, altijd maar
op de fiets stappen, altijd maar
naar de supermarkt, altijd maar
terug naar huis gekard, ik wilginds buiten, maar weet niet
welk ginds, weet niet
welk buiten, altijd maar
is er ginds een buitendat buiten niet meer ginds is,
voor je het weet, is altijd maar
ginds weer hier, is buiten
alweer binnen, blijf ik maarop stap, blijf dan maar
op zoek, dacht ik soms;
[…]
Hüsgen ontplooit zich in De wereldvrede stilistisch in grote breedte. Zo krijgen we zelfs een paginalang gedicht in het plat-Brabants, met overigens een aardig grapje:
en in de spits bij PSV
spult Luuk de Jong!
As ik nou zo hiette,
mer jao, da gao nie!
Een spelletje met z’n echte naam én met het vrolijke eigennaamgedicht dat Tonnus Oosterhoff ooit schreef, waarbij hij op zijn beurt weer varieerde op T.S. Eliot:
Het is een genoegen
Tonnus Oosterhoff te zijn.
‘Ik zou het ook wel willen.’
Jawel, maar dat gaat niet!
De dichter sleept zijn lezer overal naartoe, met soms maar een paar woorden op de pagina of juist overvolle uitgevulde passages die de volle breedte nemen. Het staat er allemaal in en alles, zo lijkt het, met onbeteugeld woordplezier. Hüsgen lijkt me vrijer dan ooit.Tussen dat alles soms overwegingen met zelfspot, zoals dit gedicht, waar we K.Schippers en Peter van Lier om de hoek lijken te zien kijken.
Wordt het niet tijd
dat zelfs het minst controversiële onderwerp
een jaar lang
taboe
wordt verklaard,zodat wij welgemoed
kijken naar de fles karnemelk
bij het ontbijt, zelfswie aan karnemelk
een bloedhekel heeft, terwijl
flessen allang
in onbruik zijn?Wordt het niet tijd
dat wij verboden uitspreken
over elke vorm
van menselijke begerenswaardigheid – en,
daar wij graag het goede voorbeeld geven,
over devoordelen der dichtkunst ten allereerste?
[…]
Deze bundel moet je lezen zoals je (ik) een museum bezoekt en herbezoekt: niet van zaal A tot Z, maar al dwalend. Soms terugkerend naar een favoriet schilderij, dan hele zalen overslaan, plots iets nieuws in iets ouds of omgekeerd ontdekken en weer teruggaan. Steeds weer.
Wie Hüsgen een beetje kent ziet soms flarden autobiografie voorbijkomen (varende voorouders bijv.), maar nooit werd hij zo expliciet als in ‘Het ontsnappende meisje’:
Zal ik dan
terugkeren als het
meisje? Als hetdoodongelukkige meisje op de
jongensschool? Bijvoorbeeldtijdens de zwemles als
‘mietje’ vermoord? Nee,net
op tijd dooronderwijzer (Hitler-bewonderaar) en
zwemleraar gered, die de hele tijd
vlakbij hadden staankijken? Nadat ik juist
had gedacht ‘Ditwas het dan’?
Zal ik toch mijzelf weer
met mijn stemlaten spreken? Maar
krijg ik daar dan welpoppen, poppenwagen, poeziealbums
voor terug – net zoalsmijn vriendinnetjes
die hadden? Ach,ik wilde die dingen
zo graag. Ik,Lucinde de Jong, had ze
zo graag gehad, toen ikeen kind was.
[…]
In de ‘Verantwoording’ achterin wijdt Hüsgen enkele woorden aan dit gedicht: ‘komt nieuw werk beschikbaar, dan bestaat er gerede kans dat het verschijnt onder de naam Lucinde de Jong. Ja, ik (van huis uit Luuk de Jong) ben trans, als zodanig door het ziekenhuis erkend – uit medische noodzaak, na vele jaren van welbewuste poging tot literaire sublimatie.’ Even later voegt hij hier nog aan toe: ‘Voor het overige ben en blijf ik het kind dat ooit besloot “heel wonderlijke boeken” te gaan schrijven.’
Ik, ik kan alleen maar hopen dat er nog de nodige ‘heel wonderlijke boeken’ mogen komen. Hüsgen eindigt zijn bundel dan met een kort gedichtje:
En ach, alles is toch al
van minder belang dan:de wereldvrede. Daar
gaat de poëzie
weer niet over. Dus:
hoe moet dat nou?
Ik lees dat als knipoog naar de fameuze slotzin van Wat is literatuur? van Sartre: ‘Bien sûr, tout cela n’est pas si important: le monde peut fort bien se passer de littérature. Mais il peut se passer de l’homme encore mieux.’ De wereld kan prima voort zonder literatuur, maar nog beter zonder de mens. Als mens wil ik de literatuur van Hüsgen niet missen. Laten we hem het laatste woord geven:
Ik wist dat allemaal niet, had geen idee
waar de debatten over poëzietoe moeten leiden, kunnen ze… ik weet niet
of woorden die zich uitleveren aan het
gemeier van mensen van zichzelf
voldoende weerbarstig kunnen blijvenom zich niets
van de wensen aan te trekken
[…].
Laat een reactie achter