Jacob Eduard de Witte liet liever niet met zich spotten. In het anonieme pamflet Als u een ezel schopt, wie zal uw rechter zyn?, waarover ik hier eerder schreef (hier en hier), werd De Witte geportretteerd als een wraakzuchtig idealist: de boeren waren geen Arcadische modelburgers, maar nors en argwanend in hun contacten met de burgers en dat zette hij de boeren betaald.
De Witte antwoordde met een pamfletje getiteld Antwoord den zot na zyne dwaasheid; Op dat hy in zyne oogen niet wys en zy. Het kwam uit in Den Bosch bij de Weduwe C.A. Vieweg en Zoon. In het voorwerk schreef De Witte dat zijn repliek geschreven was in Oss, ‘den 8 Mey 1792’. Van het pamfletje zijn slechts weinig exemplaren overgeleverd.
De Witte portretteerde zich als een gekweld mens. Hij was een ‘publicq schryver’ en wat hij schreef werd nu eenmaal gelezen en gekritiseerd: ‘Die aan den weg timmert heeft veel beziens’. Nu was hij het slachtoffer van een ‘naameloozen schotschryver’, die hem ‘op een laffe en kwaadaartige wyze’ had geattaqueerd. En dat terwijl zijn bedoelingen zo goed waren: hij had ‘myne verlichtere Medestervelingen’ alleen maar willen aansporen neer te zien op ongelukkige natuurgenoten.
Hij moest erkennen dat er op het platteland hier en daar wel beschaafde lieden woonden, maar ‘over het geheel genoomen, en hier op durf ik de uitspraak van alle onzydigen inroepen, blyf ik ’er by, dat zy dom, onbescheiden, onrein, twistzoekende en zonder vast karakter zyn’. In tegenstelling tot de anonieme opponent wilde De Witte over de boerenstand de waarheid zeggen en niet de ‘strooppot’ hanteren.
De Witte deed wat nieuwe duiten in het zakje. In het land van de contente mens viel de boer uit de toon: wie had er ooit een boer gezien ‘die met zyn staat te vreeden was, en niets op zyne Regeering, noch op de lasten die hy verplicht was op te brengen te bedillen hadt?’
Hij sprak verder over de gewelddadigheid van de boeren:
gaa slechts, als het u lust, aan de deur eener Roomsche Kerk ten platten landen alhier staan, en by het uitgaan derzelve zullen u de menigvuldige afschuwelyke sneeden en kerven op de aangezichten der Landlieden overtuigen, dat ook de Brabandsche boeren der cannibaalen noch in het zuipen noch in het sneiden en slaan behooren toe te geeven
De Witte betichtte zijn tegenschrijver van partijdigheid: het schortte hem aan ‘menschenkennis’: ‘Uwe menschenkennis is zeer diep; zoo diep als een soepbord!’ In het bijzonder zijn ‘Heimziekte’ had hem Brabant in te warme termen laten schetsen, de tekorten zag hij niet.
In november maakte De Witte zich uit de voeten. Halsoverkop verliet hij Oss. Op 5 november ‘kwam de dienstmaagd van Witte de sleutel van zijn huis op het raadhuis brengen, met mededeeling dat hij des nachts, met pak en zak was weggegaan’. Of hij bij zijn nachtelijke vlucht ook door de rieken van gekrenkte boeren werd opgejaagd, is onbekend.
Later herinnerde hij zich in geschrifte niets van zijn dagen in Oss. Hoe, wat er precies in Oss rond De Witte gebeurde, is vooralsnog onbekend. Maar dat hij in Oss zat, is zeker. En dat er meer te vertellen is, is dat ook.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van de Stichting Jacob Campo Weyerman
Laat een reactie achter