Wanneer Bas Jongelen en Gerbert Faure in hun Basisboek Moderne Letterkunde opmerken dat de manier waarop Grunberg schrijft, heel dicht ligt bij de spreektaal, vervolgen ze . Net zoals romanpersonage Grunberg zijn middelvinger opsteekt naar het gezag, zo heeft schrijver Grunberg lak aan de gevestigde literaire normen.” Zo’n zin roept allerlei vragen op, zoals: ligt Grunbergs stijl inderdaad zo dicht bij de spreektaal? En heeft hij inderdaad lak aan de literaire normen? Maar vooral: wat betekent dit allemaal voor een boek over literatuur waarin zelf spraken is van het ‘opsteken van middelvingers’ of waarin in de alinea die daaraan voorafgaat over een van personages van Grunberg wordt medegedeeld dat zij ‘een ‘een of andere trut’ is?
Jongenelen en Faure hebben denk ik een onconventioneel boek over de twintigste-eeuwse en eenentwintigste-eeuwse Nederlandse literatuur willen schrijven. Maar het resultaat ervan is dat ik niet zo goed begrijp voor wie de resulterende middelvinger dan precies bedoeld is. Juist door de losse toon lijkt het me niet geschikt als leerboek voor bijvoorbeeld aanstaande leraren. Niet omdat studenten niet tegen wat informele taal zouden kunnen, maar omdat deze manier van doen af en toe lelijke zinnen oplevert (‘Vaak wordt literatuur gelijkgesteld aan fictie, en vaak is dat ook zo. Maar een boek als Het Achterhuis van Anne Frank is hartstikke literatuur…’) en vooral omdat bestuderen betekent dat je iets vaker en heel intensief leest, en dan helpen grapjes niet. Zo vatten Jongenelen en Faure Tragische levens (1900 van Jeanne Reyneke van Stuwe samen (Jongenelen komt overigens de eer toe dat hij dat boek herontdekt heeft):
Ook deze roman speelt zich af in de hogere kringen in Den Haag, maar een van de personages (Vincent) vindt zichzelf een kunstenaar. Hij mag er dus een eigen seksleven op na houden, want ja… zo zijn die kunstenaars nou eenmaal. Hoofdpersonage Carla wordt hopeloos verliefd op Vincent en begint met hem een buitenechtelijke relatie vol wilde seks. Uiteindelijk pleegt Carla zelfmoord, want ze kan niet scheiden van haar man. Carla zit helemaal vast in haar eigen leven en kan er – het is een naturalistische roman – niet uit ontsnappen. Behalve door de dood.
Die ironische opmerking dat kunstenaars ‘nou eenmaal zo zijn’ verliest geloof ik ongeveer bij ongeveer de derde keer dat je hem als student leest haar glans.
Ook de structuur van het boek nodigt geloof ik niet echt uit tot studie. Het bestaat uit een groot aantal stukjes die geordend zijn op jaartallen – de verschijning van sleutelteksten, van Najaarsstemmen van Hélène Swarth in 1900 tot en met de graphic novel Vel van Mieke Versyp en Sabien Clement in 2021. Maar in ieder van die stukjes laten ze zien dat die werken niet op zichzelf staan, en vaak dat er veel eerder én veel later ook al werken werden geschreven waarin vergelijkbare elementen zaten.
Wat hieraan te prijzen is: dat de schrijvers op deze manier het idee doorbreken van een geschiedenis die steeds maar weer bestaat uit jonge schrijvers die opstaan tegen de gevestigde orde en het allemaal beter doen. In plaats daarvan suggereren Jongenelen en Faure dat ze hierbij het frame-idee van Thomas Vaessens gebruiken (overigens zonder Vaessens expliciet te noemen, al staat hij wel in de bibliografie): je kunt een tekst lezen in een postmodern frame, of een naturalistisch frame, of een modernistisch frame. Het idee is dat je misschien wel elke tekst op elke manier kunt lezen. Alleen zijn hier de frames opgerekt naar een groot aantal zaken waarvan je je kunt afvragen wat je daarmee moet. Valt ‘Suriname’ of ‘nonfictie’ ook te plakken op iedere tekst? Uiteindelijk lijkt het vooral een manier om van alles te zeggen over zoveel mogelijk boeken.
Bovendien geldt ook hier weer dat door de zorgeloze ironische stijl, die verschillende frames soms meer klinken als gezellige zonnebrillen om eens uit te proberen dan om totaal verschillende manieren om de werkelijkheid te bezien.
Hoewel de auteurs de Tilburgse studenten bedanken in hun voorwoord (ze doceren allebei aan de Fontys Hogeschool), lijken ze in de inleiding ook vooral aan te sturen op een leesboek:
Wie dit boek gelezen heeft, kan over literatuur meepraten in de klas, op het werk en in het café. Er zullen altijd andere mensen zijn met andere weetjes, andere feiten en andere gelezen boeken ‘die ertoe doen’. Maar je zult niet met je mond vol tanden staan als iemand een verhaal houdt over Nooit meer slapen als ‘existentialistisch meesterwerk’.
Ik weet niet of er veel mensen zijn die er behoefte aan hebben weerwoord te bieden als iemand in de kroeg begint over Nooit meer slapen als ‘existentialistisch meesterwerk’, maar voor zulke mensen is het Basisboek heel geschikt. De twee auteurs hebben een verbazingwekkend brede belezenheid en blijken zelf over zo’n beetje ieder genre mee te kunnen praten. Bovendien, als je ervan houdt, is de ironische stijl voor een leesboek natuurlijk juist wel geschikt. Je moet je niet laten intimideren door de meesterwerken van de Nederlandse letterkunde, zeggen Jongenelen en Faure op zo’n beetje iedere bladzijde. Het boek is bovendien mooi vormgegeven, met heel veel boekomslagen als illustraties.
Het boek straalt, net als ander werk van deze twee schrijvers, dan ook vooral een grenzeloos plezier uit in lezen.
Maar de beste functie van het boek lijkt mij om mensen die al van lezen houden, tips op te doen voor meer van dit soort boeken – het soort functie dat de boeken van de betreurde Pieter Steinz hadden, maar dan voor de Nederlandse literatuur.
Bas Jongenelen en Gerbert Faure. Basisboek Moderne Letterkunde. De kleine uil, 2023. Bestelinformatie bij de uitgever.
Jaap van den Born zegt
“Wanneer Bas Jongelen en Gerbert Faure in hun Basisboek Moderne Letterkunde opmerken dat de manier waarop Grunberg schrijft, heel dicht ligt bij de spreektaal, vervolgen ze .”
Zo’n zin roept allerlei vragen op.
Zoals dat deze manier van doen af en toe lelijke zinnen oplevert, waarin zelfs sprake is van “waarin zelf spraken is”.
Ik wil maar zeggen: een formele tekst kan ook lelijke zinnen opleveren en het is geen argument tegen een losse toon.
In knik wel instemmend bij de volgende tekst:
“Het bestaat uit een groot aantal stukjes die geordend zijn op jaartallen – de verschijning van sleutelteksten, van Najaarsstemmen van Hélène Swarth in 1900 tot en met de graphic novel Vel van Mieke Versyp en Sabien Clement in 2021. Maar in ieder van die stukjes laten ze zien dat die werken niet op zichzelf staan, en vaak dat er veel eerder én veel later ook al werken werden geschreven waarin vergelijkbare elementen zaten.
Wat hieraan te prijzen is: dat de schrijvers op deze manier het idee doorbreken van een geschiedenis die steeds maar weer bestaat uit jonge schrijvers die opstaan tegen de gevestigde orde en het allemaal beter doen.”
Vreemd genoeg wordt dit voorafgegaan door de conclusie: “Ook de structuur van het boek nodigt geloof ik niet echt uit tot studie”.
Het geeft naar mijn idee juist een breder inzicht dat uitnodigt tot verdere studie, juist omdat ze tonen dat de grenzen die door literatuurwetenschappers zijn aangebracht en vaak een afschrikwekkende werking hebben op de leerplichtige zieltjes, relatief zijn.
En door wel die grenzen aan te geven en er vervolgens overheen te dartelen en zaken als stripverhalen van Cowboy Henk erbij te betrekken, die relativiteit te versterken.
Zelfs een film wordt moeiteloos bij de literatuur betrokken, al glijden ze hier even uit.
‘De Oost’ is niet de eerste Nederlandse film over de politionele acties of de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië (de politionele acties komen niet aan bod, noch de reden van het verzet, onafhankelijkheidsstrijders zijn terroristen, er komt maar één voor in de hele film, met één woordje tekst : ‘Merdeka’), maar een verbeelding van de persoonlijke worsteling van de maker met de figuur Westerling.
Het is dan ook gemaakt vanuit de visie van Jim Taihuttu, een vierdegeneratie Molukker, een groep die ze vergeten te vermelden in het hoofdstuk over ons Indië.
Dit is Molukkers al meerdere malen overkomen, dus niet ongewoon, maar wel jammer, want hoewel hun bijdrage aan de Nederlandse literatuur, zij het via een film, toch nog wordt vermeld, zal niemand, ook geen recensent, hier zo notie van nemen.
Het is weer onopgemerkt gebleven..