Je zou zweren dat je een wipzaag bezat, maar in je rommelige schuurtje waar het gereedschap ongeordend rondslingert, is het toestel nergens te bespeuren. Ten einde raad bel je naar een vriend, en jawel: die heeft een wipzaag te leen. Je gaat langs, en je stelt vast dat het je eigen wipzaag is, die je uitgeleend had. Er zit een nieuw decoupeerblad op, dus het apparaat is een beetje veranderd, maar onmiskenbaar: het jouwe.
Dat scenario doet zich ook voor in de taal, waar het bekendstaat als ‘terugontlening’. Het bekendste voorbeeld, dat in veel handboeken vermeld wordt is, het Nederlandse boulevard, evident een ontlening uit het Frans, maar het Franse woord is eerder uit het Nederlands gehaald. Het is een verbastering van het Middelnederlandse bolwerc. (Een chauvinistische oprisping, terzijde: wat de vestingbouw betreft, hebben de Fransen wel wat geleerd van ons. De beroemde Markies de Vauban heeft in de Vroegmoderne tijd bijvoorbeeld zijn voordeel kunnen doen met inzichten van Simon Stevin.)
Ook sommige andere woorden voor bouwwerken in het Nederlands zijn Germaanse-Romaanse terugontleningen. Het woord hangar, een loods voor luchtschepen en vliegtuigen, komt uit het Frans, een Romaanse taal, maar etymologisch is het vermoedelijk een samengesteld Germaans woord, waarvan de delen nu nog bekend zijn in het Nederlands als heem (‘huis’) en gaard (‘tuin’, ‘omheining’). Het woord loods is via het Oudfrans loge in het Nederlands terechtgekomen. Het Franse woord loge hebben we later nog eens ontleend, en zien we ook in logeren. Dat Franse woord loge gaat terug op een Germaans woord *laubja wat verwant is met het Oudhoogduits lauba ‘schutdak, voorgebouwtje’. Het Nederlands heeft de Germaanse vorm voortgezet in woorden als luifel en dezelfde wortel zien we ook in loof. Het Nederlandse belfort komt uit het Oudfrans beffroi een verbastering van berfroi ‘belegeringstoren’. Dat Oudfranse woord is in oorsprong niet Romaans, maar Germaans (*bergfriþu-).
De Fransen hebben hun Germaanse woorden niet alleen uit het Middelnederlands gehaald natuurlijk. Boulevard komt uit een andere taalgeologische laag dan hangar, loods en belfort. Bij die laatste woorden gaat het om een Frankische laag, en die Franken zijn Germanen. Fransen horen het niet graag, want ze zien zichzelf graag als volbloed-telgen uit het Romaanse cultuurgebied, maar hun taal is diepgaand beïnvloed door het Germaans. Ook in de grammatica trouwens. Dat je in het Frans het onderwerp ook moet uitdrukken als het een voornaamwoord is (Il est malade), dat het (ouderwetse) Frans iets weg heeft van Germaanse talen die het vervoegde werkwoord in mededelende hoofdzinnen op de tweede zinspositie zetten (Enfin, un matin, à l’heure où je recevais des clients dans mon cabinet, entra un homme que mon ange gardien reconnut aussitôt), en dat allerlei veelgebruikte bijvoeglijke naamwoorden vóór het zelfstandige naamwoord staan (un beau garçon) om nu maar een paar dingetjes te noemen, is allemaal invloed uit de tijd dat een groot stuk van Frankrijk nog het rijk der Franken was, een Germaanse stam, die uiteindelijk verbasterd Latijn is gaan spreken. Een zekere charme kan de taal van Molière niet ontzegd worden, maar het blijft natuurlijk slecht Latijn van halve Kelten in de monden van Germaanse woestelingen.
Yoïn van Spijk zegt
Leuk stuk! Een kleine kanttekening: het feit dat het Frans het onderwerp moet uitdrukken, is niet gekomen door Germaanse invloed. In het Oudfrans – lang na de Germaanse invloed – ontbrak het nog vaak: ‘Ma chiere amie, que avez?’ (Béroul, Tristan, 3175). Dat was mogelijk doordat de werkwoordsuitgangen nog uitgesproken werden, net als in de andere grote Romaanse talen: ‘chante’, ‘chantes’ en ‘chantent’ eindigden nog echt op [ə], [əs] en [ənt]. Toen die uitgangen afsleten en hetzelfde werden, namelijk [ə], verschoof de functie van het uitdrukken van het onderwerp geleidelijk aan naar het persoonlijk voornaamwoord, maar tot in de 17e eeuw treffen we subjectomissie nog weleens aan in teksten (‘Et le vais voir tantôt’ (Mol., Ét., V, 8)).
Hetzelfde gebeurt nu overigens in het Braziliaans-Portugees, waar de tweede persoon enkelvoud en meervoud (’tu cantas’ en ‘vós cantais’) zijn vervangen door voornaamwoorden met de derde persoon (‘você canta’ en ‘vocês cantam’), waardoor te veel personen nu derdepersoonsmorfologie hebben om het onderwerp in de spreektaal weg te laten, zelfs in de eerste persoon.
Adriaan Dhaens zegt
Ook manneken > mannequin > mannequin is hier een voorbeeld van, niet?
Georges Vande Winkel zegt
Nog eentje: lamberkijn>lambrequin>lambrequin