Glossen zijn verklaringen bij woorden in een tekst in een andere taal. In de Middeleeuwen hield men zich in kerkelijke context natuurlijk hoofdzakelijk bezig met Latijnse teksten. Maar de kennis van het Latijn was niet bij elke geestelijke even groot. Het valt dus niet te verwonderen, dat de gebruikers van handschriften met Latijnse teksten in de kloosters af en toe een Latijns woord in de kantlijn of tussen de regels vertaalden in de volkstaal. Men spreekt dan van interlineaire respectievelijk marginale glossen. Zo kennen we talrijke glossen in het Oudengels, Oudhoogduits en Oudsaksisch. In het Oudnederlands zijn die veel zeldzamer. Woorden in de volkstaal komen daar wel voor in verder Latijnse teksten, maar dan hoofdzakelijk voor begrippen waarvoor men in het Latijn geen goed equivalent had, zoals het woord dūn ‘duin’, vergelijk congesta moles harene instar muri firmissimi; quam congestionem sua lingua dunon appellant indigene maritimi ‘een opgeworpen hoop zand zoals een zeer sterke muur; welke hoop de kustbewoners in hun taal “duinen” noemen’ [ca. 1110; ONW]. Echte glossen vindt men alleen in twee handschriften uit Boulogne-sur-Mer en St. Omaars. Ze zijn gepubliceerd in de ‘Diplomata Belgica’ van M. Gysseling en A. C. F. Koch uit 1950 en daarna nog een keer in een studie van Ulrike Blech uit 1970. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om aanduidingen voor windrichtingen.
Er blijkt echter nog een handschrift te zijn dat Oudnederlandse glossen bevat. Die glossen zijn al in 1980 uitgegeven in een Canadees tijdschrift, maar in Nederland blijkbaar niet opgemerkt. Het gaat om het handschrift F.v.I. Nr. 9 in de Openbare Bibliotheek (Saltykov-Ščedrin-Bibliotheek) van Sankt Peterburg. Dit handschrift bevat net als de handschriften in Boulogne-sur-Mer en Saint-Omer de ‘Historiarum adversum paganos Libri VII’ van de Latijnse schrijver Paulus Orosius uit 418. Het schrift van de tekst stamt uit het begin van de negende eeuw en de herkomst uit het Noordfranse klooster Corbie lijkt tamelijk zeker. De glossen zijn waarschijnlijk later toegevoegd, mogelijk in de elfde eeuw. Een vergelijking leert dat de glossen grotendeels identiek zijn met die in de andere twee handschriften. Ze luiden als volgt:
1.ab oriente hostan
2. an euro Subcost (l. Suhtost)
3. a meridie Suth
4. ab africo Suthimest (l. Suthuuest)
5. ab occasu Westhau (l. Westan)
6. a circio Nortuuest
7. a septentrione Nortban (l. Northan)
8. Galliam Belgicam ostifranca
Bij vergelijking van de glossen in de drie handschriften wordt meteen duidelijk dat het om dezelfde glossen gaat, maar dat de schrijver van dit handschrift minder vaardig was bij het kopiëren ervan. In nr. 2 is <b> gelezen in plaats van <h> en <c> in plaats van <t>. In 4 is <uu> als <im> opgevat, in 5 moet <u> voor <n> zijn gelezen. En ook in 7 zijn <b> en <h> verwisseld. Opvallend is ook de hoofdletter <W> voor de te verwachten <UU> in nr. 5. Vreemd is de <h> in Westhau, maar het is mogelijk, dat het een verlezing is, want in de volgende glosse ontbreekt juist een <h>: Nortuuest inplaats van Northuuest. Ook de -i- in ostifranca is vreemd.
Er zijn ook verder afwijkingen in de schrijfwijze van de glossen die het waarschijnlijk maken dat de glossen in Sankt Peterburg niet zijn overgenomen uit een van de twee andere handschriften. Daarop wijzen de prothetische h- in hostan ‘oosten’ (1) en de spelling Suhtost (2), die parallellen heeft in het Oudnederlands, bijvoorbeeld met de plaatsnamen Suhtrem en Suhthusun in het ‘Goederenregister van Utrecht’ (918-48), vgl. ‘Diplomata Belgica’ blz. 337-40. Ook zijn in de twee andere handschriften de verschillen tussen <b> en <h> en <u> en <n> zeer duidelijk, zodat niet valt in te zien hoe ze zouden kunnen worden verwisseld. Het lijkt er dus op dat er een tussentrap is geweest. De schrijver van het handschrift in Sankt Peterburg lijkt de glossen in zijn legger niet te hebben begrepen en hij heeft ze vermoedelijk alleen zo nauwkeurig mogelijk gekopieerd. Mogelijk was het een Fransman die het Nederlands niet machtig was.
Literatuur
Blech, Ulrike. Germanistische Glossenstudien zu Handschriften aus französischen Bibliotheken (Monographien zur Sprachwissenschaft 4). Heidelberg 1977.
Gysseling, M. & A. C. F. Koch (uitg.). Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta (Bouwstoffen en studiën voor de geschiedenis van de lexicografie van het Nederlands I). Brussel 1950.
Mayer, Hartwig. “Altniederfränkische Glossen aus Corbie”, in: Seminar 16 (1980), 203-207.
ONW = Oudnederlands Woordenboek
Jona Lendering zegt
“Die glossen zijn al in 1980 uitgegeven in een Canadees tijdschrift, maar in Nederland blijkbaar niet opgemerkt.”
Dit is zo deprimerend en het gebeurt in alle geesteswetenschappen.