Ik sta er zelf van te kijken dat ik ’t nog niet eerder over de vlinder en zijn namen heb gehad, want er is geen insect dat zoveel namen heeft en dat is altijd leuk. Ik bedoel niet de namen voor de vele soorten vlinders die er zijn, als dagpauwoog, gamma-uil, atalanta, koolwitje, en vele meer. Nee, mij gaat ’t nu om de namen voor ‘vlinder in ’t algemeen’. Dat zijn er ook ontzettend veel. Wat voorbeelden: ellekapelle, pinnevoegel, beuterschutte, botervijver, capelle, pepel, fijfautre, flieflottre, flikketeer, flinter enzovoorts. Zie ook verder in dit stukje.
Van de benamingen voor de vlinder heb ik bijgaand kaartje getekend dat verschenen is in de Dialectatlas van het Nederlands. ’t Is een sterk vereenvoudigd kaartje. Alleen de hoofdtypen staan erop. Bovendien geeft ’t de situatie weer van zo’n 50 jaar geleden. Veel van de namen die toen nog gangbaar waren, zijn verdwenen. Tegenwoordig zegt bijna iedereen vlinder. Dat woord leren we op school en daardoor raken alle dialectwoorden op de achtergrond en tenslotte verdwijnen ze. Dankzij dialectenquêtes zijn ze op papier bewaard gebleven. Gelukkig maar want ’t zijn interessante woorden, die ons over ’t verleden vertellen.
Bron kaart: Sijs, Nicoline van der (hoofdredactie) (2011), Dialectatlas van het Nederlands, Amsterdam: Bert Bakker. Cartografie: Geografiek
De oudst bekende naam voor de vlinder is capelle, capellenvogel, dat in 1397 opgetekend is. Uit de gegevens uit oude bronnen is op te maken dat kapel vroeger algemeen in gebruik geweest is, zeker in heel ’t tegenwoordige Nederland. Multatuli gebruikt ’t nog, omstreeks 1870: “Eene kapel zweefde hoog, hoog, in de lucht”. Kapel kwam vooral in de Randstad voor, maar ook overal elders in Nederland vinden we nog restanten van kapel.
Dat komt ook overeen met de informatie die ’t woordenboek van Kiliaan (1599) geeft van kappel en kapelleken: hij trof die namen aan in Holland en Friesland. ’t Woord kapel gaat terug op ’t Middellatijnse cappa ‘mantel’; ’t is daar een verkleinvorm van. De naam kapel is natuurlijk ingegeven door de overeenkomst tussen de rijkversierde cappa en de kleuren van de vlinders.
’t Woord kapel is sterk achteruit gegaan door de opkomst van vlinder. Vlinder komt tegenwoordig in heel Nederland voor. In de Zaanstreek had ’t woord eertijds de vorm vlinter. Die vorm vinden we ook terug in de naam van de vroegere meelmolen in Wormerveer: De Witte Vlinter (ao. 1721).
In Vlaanderen komen ontzettend veel verschillende namen voor. Een kleine selectie: fiefouter, flikflodder, vliegentier, vliewouter, flieflouter, fliefluiter, flikketeer vliegenbouter en wijwouter.
Opvallend is dat de meeste van deze benamingen hoe grillig gevormd ook, toch vaak de medeklinkercombinatie fl– bewaard hebben. Die fl wijst erop dat al deze namen terug gaan op een Indo-Europees werkwoord voor ‘fladderen’, waar trouwens ook fladderen zelf van af stamt. En zelfs ’t woord vlinder hangt er mee samen.
De groep namen met de grondbetekenis ‘fladderaar’ is zelfs nog groter, want ook de benaming pepel en zijn varianten gaan op datzelfde Indo-Europese werkwoord terug dat oorspronkelijk met een p begon. Zo’n p werd in de Germaanse talen doorgaans een f of v. Zie bijvoorbeeld pater naast vader. ’t Verschil tussen de pepel-groep en de fladder-groep is dat pepel niet verGermaanst is omdat ’t van ’t Latijn vandaan komt.
Uit de Franse naam papillon is poppelontje ontstaan dat rondom Brussel voorkomt, wat niemand zal verbazen. De varianten in het pepel-gebied zijn: pepel zelf, als meest gebruikte, en verder peper, pemel, pimpel, enzovoorts.
In het zuidwesten van ons taalgebied komen namen voor waarvan boter– het eerste deel is. Misschien houdt de naam verband met boter, denk aan ’t Engelse butterfly, of is ie ’t resultaat van een volksetymologische vervorming van bouter uit de fladder-groep.
Kiliaan (1599) noemt ook nog penne-voghel en situeert die naam in Gelderland en Kleverland, waar hij ook nu nog gezegd wordt. Vogel voor een vliegend insect komt meer voor. Bij penne– , waarvan Kiliaan de variant pelle– geeft, wordt wel gedacht aan een vervorming van kapellevogel tot pellevogel tot pennevogel.
Als ooit de naam zomervogel toepasselijk geweest is dan zeker ’t zonovergoten weekend van begin juni. Maar de naam bestaat minstens al sedert 1515: ein somervogel of pellevoghel.
Uil dat hier en daar nog voorkomt, o.a.in Friesland en Zeeland, is eerst de naam voor de nachtvlinder geweest. Wat dat roe in ’t Limburgse roevogel betekent, is onduidelijk. Sommigen veronderstellen dat ’t een oud woord voor ‘rups’ geweest is. Niet zo’n gekke gedachte. Een roevogel zou dan dus letterlijk een vogel zijn die uit een rups ontstaan is, wat bij vlinders gewoonlijk ’t geval is.
Wie een kaart wil zien waar (bijna) alle namen op staan, verwijs ik naar: https://www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/proxy/image/30273
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, juni 2019
Barend van der Merwe zegt
In het Afrikaans is het “skoenlapper”, en ook “vlinder”, maar meestal “skoenlapper”. Ik geef de voorkeur aan “vlinder”.
Pek van Andel zegt
Ooit van het woordf ‘kerfdier’ gehoord? Veel mooier toch dan ‘insect’? Het mooiste voorbeeld van een ‘inkerving’, een ‘insnijding’ is natuurlijk de ‘wespentaille’. In het Duits wordt het woord wel gebruikt, bijvoorbeeld door de prachtige site ‘kerbtier.de’.