40 jaar tandeloos (21)

Personages in De tandeloze tijd zijn vaak te herkennen aan wat ik poëtisch sarcasme zou noemen. Ze geven blijk van een inktzwart mensbeeld, maar kiezen om dat uit te drukken de allerglanzendste tint zwart.
Een heel sterk voorbeeld ervan is een scene die door merg en been gaat in Het hof van barmhartigheid. Zwanet gaat naar het politiebureau om aangifte te doen van verkrachting en wordt er door de dienstdoende agent toegesproken op een manier die alle fatsoensnormen te buiten gaat: Van de weeromstuit wordt haar eigen toon ook zo bijtend als zoutzuur:
‘Verkrachting, bedoel ik.’
Nu pas bekeek hij haar beter.
‘Namens iemand anders? Of is het voor uzelf?’
‘Het verwondert me dat u niet ook nog rekening houdt met de mogelijkheid dat ik de verkrachter ben.’
De agent keek zuur. ‘Had u niet beter tegen die ongewenste vrijer zo vinnig kunnen zijn? Deze gang door. Laatste deur links.’
Aan de agent ontbreekt zelfs het minimaalste beetje professionele sympathie voor degene die aangifte komt doen. Zwanet, toch behoorlijk geraakt door wat haar is aangedaan door de verkrachter, is vervolgens ad rem. Als ze zich al uit het veld heeft laten slaan door wat haar is overkomen, dan heeft dat geen invloed gehad op haar spitsvondigheid.
Ook de volgende agent, die de feitelijke aangirfte moet opnemen, is niet meteen wat je je voorstelt bij een professional:
‘Kende u de aanrander?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Je kent iemand, of je kent iemand niet.’
‘Hij had een bromfietshelm op. Met zo’n neergeslagen klep. Van dat polaroidspul.’
‘O, op die manier. Hoe wist u dan zo zeker dat het een hij was?’
‘Het was niet bepaald een godemichee… die zij in me stak.’
‘Het was maar een plaagstootje.’
‘Ja, dat zei die verkrachter ook tegen zijn slachtoffer: “Het zijn maar plaagstootjes.”’
Ik weet niet of het nu beter is – ik hoop het maar – maar in de jaren zeventig kwamen dit soort ‘plaagstootjes’ aan vrouwen die een verkrachting kwamen opgeven, blijkens getuigenissen van vrouwen, nog echt voor ook. Het feit dat Zwanet de hele tijd een weerwoord heeft (en dan nog woorden kent zoals godemiché) is op de een of andere manier ook schokkend, maar natuurlijk ook heel krachtig. Zoveel spitse dialogen heeft ze tot dan toe in De tandeloze tijd niet gehad, en in het algemeen is het een van de eerste keren dat een vrouw echt zo van zich afbijt
Het luidt het stuk in van De tandeloze tijd waarin vrouwen gaandeweg steeds mondiger blijken. In de eerste delen hebben ze vaak een functie in het seksleven van de man en worden ze ook door Albert Egberts en de verteller van de reeks met enige hoon bezien. De enige twee uitzonderingen zijn Alberts moeder en de van moord verdachte Hennie A., die ongeveer van de generatie is van Alberts moeder. Pas later in de reeks komen er delen waarin vrouwen echt hoofdpersonen worden, van hele delen zelfs, en waarin je een duidelijk vrouwelijk perspectief vindt: De helleveeg, Stemvorken, en je zou kunnen zeggen dat in het laatste deel, waarin Zwanet de verteller is, vrouwen pas echt hun rol komen opeisen.
Omgekeerd verliezen mannen bij deze episode definitief de sympathie van de lezer. Waar de wederwaardigheden van Albert Egberts tot nu toe gelezen zouden kunnen worden als uitingen van zelfbeklag, hij is een beetje een jammeraar maar in de grond geen slechte jongen, is hij na de verkrachting van Zwanet afwezig en wordt hij in het komende Onder het plaveisel het moeras steeds onsympathieker.
Alberts vriend Ernst Quispel maakt bovendien misbruik van Zwanets verwarde staat door haar onmiddellijk na de verkrachting nog een keer seks op te dringen. Ze zal met hem trouwen en lijkt dan vooral een soort voetveegje voor hem te worden. Ook verder lijkt niemand zich echt om Zwanet te bekreunen. Als ze om psychologisch een beetje te herstellen een tijdje naar Amerika gaat, levert dat vooral honende commentaren op, “plaagstootjes”.
Maar ze begint haar mond open te doen.
Laat een reactie achter