Door de vervroegde verkiezingen ondergaat de Nederlandse politiek een wisseling van de wacht. Zou dat ook gevolgen hebben voor taal? Over haar latrelatie met Mark Rutte bestaat al een studie. Wat er in een kwarteeuw de mond van uittredend kamerlid Kees van der Staaij heeft verlaten, verdient zelfs boekdelen. Systematisch onderzoek naar de grammatica van socialemediatirades tegen Sigrid Kaag zou even leerzaam zijn.
Fascinerend dunkt me bovendien de bestudering van een jargon, dat het laatste decennium in het Nederlands is aangeslibd. Het heeft even geduurd voordat ik dit besefte. Tijdens vakanties bereikt mij als smartphoneloze weinig nieuws, en het spaarzame waar ik weet van krijg glijdt vanzelf weg. Dus nam ik er louter kennis van dat ook Sylvana Simons niet meer terugkomt in de Tweede Kamer. Pas gaandeweg drongen de consequenties van dat bericht door.
Simons is geen willekeurig parlementslid maar, voor zover ik dat uit België kan zien, ze draagt haar partij. Haar vertrek hypothekeert wellicht het voorbestaan van BIJ1. Bovendien behoort Simons voor mij tot de zeldzame politici die ertoe doen. Dat betekent niet dat ik het altijd met haar eens ben, wel dat zij iets noodzakelijks toevoegt aan democratie. Haar verbale lenigheid en stamina die ze aan haar standpunten geeft en waarmee ze andere weerlegt, kunnen me sowieso bekoren.
Toen ik alsnog begon te lezen over wat zo’n besluit in de hand kan hebben gewerkt, moest ik me over het begrip ‘toxisch’ heen zetten. Daarna werd het interessant. Op Jacobin stond een lang stuk van Anja Meulenbelt, die al vrij in het begin betrokken raakte bij BIJ1. In mijn nopjes was ik met haar mededeling dat de partij, onder de titel Alles is altijd al van ons, een ideologische basistekst bezit, met hoger soortelijk gewicht dan verkiezingsprogramma’s en helemaal dan missies van bedrijven en instellingen.
Een link garandeert dat de tekst is geschreven door ‘Prof. Dr. Gloria Wekker en Prof. Dr. Willem Schinkel’ die ter plekke zonder autoriteitsvoorvoegsels opduiken. Genretechnisch imponeren verder de aangekondigde ‘grondbeginselen’. Die contaminatie demonstreert dat het, vergeleken bij wat in politiek en haar communicatiegremia zo effen ‘de inhoud’ wordt genoemd, BIJ1 menens is.
Gezamenlijk leren
Naar eigen gewoonte achterin beginnend verraste het me dat dit document dat piketpaaltjes slaat zichzelf als voorlopig ziet:
In een radicaal democratische partij is een beginselprogramma een levend document, dat herzien wordt op grond van gezamenlijk leren. Een beginselprogramma is geen programma, en het is geen begin. Het is een weergave van een gedeelde wereldvisie die tot politiek noodzaakt. Maar wanneer we werkelijk radicaal gelijkwaardig bijeenkomen, zal onze wereldvisie zich blijven ontwikkelen.
Daarom lijkt het voorzien van een datum (juli 2022), alsof het een versie is, de recentste. Wat vindt men er precies in, en met welke taal?
De titel Alles is altijd al van ons schept meteen een wij, waarbij de kleurrijke, naar regenboogvlaggen hintende vormgeving ‘van ons’ geel heeft gearceerd. Door ‘altijd al’ lijkt dit gezelschap aan een inhaalrace begonnen, wat de tekst zal legitimeren. Daarin duikt de titel inderdaad op en krijgt er een prettig communistisch tintje, pleitend voor een ‘collectief bezit van productiemiddelen’.
Ik gebruik dit aloude en inmiddels weinig gerespecteerde politieke etiket mede vanwege het contrast met de ondertitel, die een andere bandbreedte geeft: Beginselprogramma voor een intersectionele en dekoloniale politiek. De twee adjectieven verwekken een jullie – er zullen lezers zijn, onder wie communisten, die afhaken. Grofweg vanwege de sensatie te worden bestookt door trends met een sterk moralistische boodschap.
In de daaropvolgende inhoudsopgave neemt de titel van het eerste hoofdstuk die wij-jullie-indruk al weg: ‘Verbinding in een verdeelde wereld’. Toch schrikt ook het openingswoord af, dat samen met ‘duurzaamheid’ evengoed brutaal pronkt in statements van multinationals. Hoofdstuk twee en drie behandelen de discutabele adjectieven uit de ondertitel, waarna vier en vijf traditionelere linkse onderwerpen aanroeren (economische rechtvaardigheid en solidariteit).
Die ambivalentie is geen grote verrassing voor links. Onrecht en marginalisering golden ooit als een klassenverschijnsel, terwijl nu etniciteit en cultuur centraal staan. Dan wordt het de vraag of we nog universalistisch kunnen zeggen dat we ‘allemaal gelijk’ zijn.
Meer de moeite waard
In mijn verkenning richt ik me voornamelijk op het eerste, wegbereidende hoofdstuk. Daar herhaalt zich de ambivalentie al op het moment dat anaforisch het partijdoel wordt geformuleerd:
Een wereld van radicale gelijkwaardigheid en economische rechtvaardigheid. Een wereld waarin we niet langer door racisme, seksisme, validisme, kolonialisme, imperialisme en kapitalisme verdeeld worden. Een wereld die niet onbewoonbaar gemaakt wordt door de kapitalistische geldzucht van een kleine klasse van grootverdieners.
De traditioneel linkse focus van rechtvaardigheid, toegelicht in de slotzin, komt opnieuw ná het identiteitsframe van gelijkwaardigheid. Daarbij frustreren maar liefst zes ismen die, (het mogelijk te socialistisch belegen?) imperialisme uitgezonderd, even verderop worden toegelicht. Bij het eerste verklaart het programma bijvoorbeeld:
Racisme, alledaags, institutioneel en structureel, verdeelt ons. De praktijk van witte suprematie verdeelt levenskansen langs raciale lijnen. Witheid is een machtsvorm die opereert op basis van discriminatie en het bevoordelen van een witte middelmaat in alle maatschappelijke sectoren, maar bovenal is het een machtsvorm die het leven van witte mensen in de praktijk meer de moeite waard vindt om te beschermen dan het leven van mensen van kleur. Daarmee beperkt en verdeelt het ook witte mensen, omdat het ze reduceert tot participatie in geweld, en ze ervan weerhoudt om solidair te zijn in een strijd tegen macht en geweld.
Nog los van die veroordeling tot ‘middelmaat’ vind ik dit heftige observaties. Maar ik ben zelf wit en wend me beter tot een gekleurde bron. In Not So Black and White (2023) stelt de in India geboren neurobioloog Kenan Malik dat in ‘wit’ inmiddels drie betekenissen in elkaar geschoven zijn: voor racisten met die huidkleur, voor machtsverhoudingen die discriminatie en onverdraagzaamheid blootleggen, en voor een ‘fout’ waardeoordeel.
Dan buigt Malik zich over taal die inmiddels in één adem met ‘wit’ wordt uitgesproken: ‘privilege’. Oorspronkelijk verwees die term naar voorrechten van de adel, op basis van geboorte, en naar aanpalend materieel voordeel van rijken. Gekoppeld aan wit maakt ‘privilege’ dan een draai omdat ze nu verwijst naar buiteneconomische basiswaarden: respect, gelijke behandeling. Iets normaals, dat in de wereld helaas soms ontoelaatbaar schrille toepassingen krijgt bij niet-witte mensen, wordt zo voorgesteld als iets uitzonderlijks.
Tegelijk zeg ik niets nieuws dat het vanzelfsprekend klinkende ‘wit privilege’ laagopgeleiden krenkt die het bijvoorbeeld een luxeprobleem vinden dat op de lagere school van hun kinderen pakweg een gestudeerde ouder klaagt over ‘een witte klaspop’ die vloekt met ‘representatie’. Bepaald niet altijd onder bescherming van een vast contract verrichtten deze mensen arbeid waarvoor velen hun neus ophalen. Om hen bekommerde traditioneel links zich voordat ze white trash werden genoemd, een term die volgens mij bekender is dan black trash.
In het slotzinnetje van de racismebeschrijving memoreert BIJ1 hen alsnog.
Procentjes koopkracht
Mijn reflexen gaan hoogstwaarschijnlijk voorbij aan wat BIJ1 beoogt. Het is niet de eerste besogne om te regeren: ‘Onze politiek is noodzaak, maar macht is het probleem, omdat macht ons verdeelt.’ Evenmin wil BIJ1 zichzelf of andere partijen dwingen tot compromissen. Ze is dus geen onversneden zweeppartij.
Ik denk dat de metafoor van het breekijzer adequater is. Een voorbeeld is het debat over Zwarte Piet, waarbij voormalig BIJ1-prominent Quinsy Gario met een bewonderenswaardig incasseringsvermogen en geduld steeds hetzelfde punt bleef maken. De partij wil ruimte scheppen voor ideeën die in het bestel niet direct te realiseren zijn. Daar horen eigen definities bij. Alles is altijd al van ons bevat dan ook het fameuze citaat van de onvermijdelijke Audre Lorde: ‘het gereedschap van de meester zal het huis van de meester nooit afbreken’.
Zo kunnen kritieken als van Malik BIJ1 nooit echt raken. In het enige andere boek dat ik van hem las, Van Fatwa tot Jihad, schonk hij ook aandacht aan taal om schematisme aan te klagen. Hij diende er de term ‘islamofolie’ op, als andere uiterste van ‘islamofobie’. Los van het feit dat de man uiteraard evenmin onomstreden is (hij vindt het onterecht de verlichting af te serveren), brengt redelijkheid de partij niet verder. Ze is te comfortabel.
BIJ1 kan reducties juist gebruiken en zit gelet op de uitgestrektheid van de hersteloperaties niet te wachten op nuance. Cruciaal in het vorige citaat tegen regeren is ‘noodzaak’. Met zijn afleidingen komt dit woordje het vaakst voor in Alles is altijd al van ons. BIJ1 noemt zich dan ook ‘een partij uit noodzaak’ die ‘strijdt voor een andere wereld’. Behalve met compromisloosheid onderscheidt ze zich van bestaande politieke formaties door geen belang te vertegenwoordigen maar een levensdoel te ambiëren.
Anders dan bij traditioneel links gaat het niet ‘om procentjes koopkracht te sprokkelen’, maar om ‘het verbeelden van het mogelijke’. Dat kan volgens het programma louter in ‘een abolitionistische politiek’. Dat begrip bevestigt het identiteitsframe met zijn verwijzing naar slavernijafschaffing. Het rijmt met de voetzoeker dat ‘Nederland de facto een koloniale staat is’ en met het neologisme dekolonialiteit, waarop een echt goede maatschappij zou zijn gefundeerd. Concreet ageert BIJ1 tegen ‘geweldsinstanties als politie, gevangenis en leger’. Daarvoor in de plaats verlangt ze ‘structuren en praktijken die op verzoening en geweldloos samenleven gericht zijn’.
Het woord ‘verbinden’ begrijp ik als absolute tegenstelling van ‘verdelen’, met als paradox dat de redenaties ernaartoe voortdurend daders en slachtoffers diametraal tegenover elkaar plaatst. Wel ziet BIJ1 de zes frustrerende ismen in samenhang, en wil daar geen hiërarchie in aanbrengen zoals machthebbers zouden doen. Aldus ligt intersectionaliteit voor de hand.
De crux van de verbindingen
Eenmaal geconstateerd dat alle tekorten en onrechtvaardigheden met elkaar samenhangen, wordt ‘verwevenheid’ als sleutelwoord geel gearceerd en gelijkgesteld aan het leven. Dus kunnen ook de misstanden die BIJ1 aan de kaak stelt niet los van elkaar worden gezien. Enkelvoudige verklaringen zijn uit den boze. ‘We gaan ervan uit dat veel andere politieke partijen geëngageerd zijn op specifieke thema’s, maar dat ze niet altijd inzien dat hun engagement beperkt is omdat zij een intersectionele, verbindende analyse en aanpak missen.’
Is dat de reden dat in het beginselprogramma elk spoor ontbreekt van het wellicht belangrijkste instrument voor gelijkheid uit de geschiedenis, vakbonden geheten? Omdat ze gelden als witte bolwerken die zich bovendien toeleggen op betaalde arbeid? Voor traditioneel links moet het nochtans hartverwarmend zijn dat het eerste hoofdstuk eindigt met de stellingname dat samenleven tot nog toe heeft berust op concurreren. Alleen volgt daar een absolutistisch uitsmijtertje op: ‘De crux van de verbindingen waar BIJ1 aan wil bouwen, ligt in onze intersectionele en dekoloniale benadering van politiek.’
Ambivalenties in Alles is altijd al van ons lijken onoplosbaar. Men brengt wel degelijk hiërarchieën aan. Vinkjes tellen, zoals navolger Joris Luyendijk deed, en zo een determinisme installeren dat me helemaal niet zo radicaal voorkomt. Wat hier gebeurt heette in mijn jarenzeventigjeugd ‘mensen in hokjes plaatsen’. Destijds gold dat, niet vrij van klassenjustitie en arrogantie die links tekenden, als burgerlijke middenklassehebbelijkheid ‘die eigenlijk ook bij de nazi’s zat’. Achteraf heb ik gelezen dat in datzelfde decennium binnen datzelfde kritische spectrum het Combahee River Collective (1974-1980) etniciteit, geslacht, seksuele voorkeur en klasse onmogelijk van elkaar wenste te scheiden. Hun statement gaf aan Kimberlé Crenshaw vervolgens de impuls om intersectionaliteit in het leven te roepen.
Vanuit dat concept kan Mounir Samuel heden beweringen doen over ‘de witte heteroseksuele cisgender valide theoretisch geschoolde man’. Ik benijd de mensen niet aan BIJ1 willen participeren en, net als ik, aan de kwalificaties voor dit type voldoen. Hoewel het goed is te beseffen waarom bijvoorbeeld de politie me op straat niet snel om mijn paspoort vraagt, word ik van Samuels bepaling lacherig. Zelfs als geuzennaam vind ik haar bespottelijk, voor lief nemend dat ik onbedoeld normen internaliseer én erkennend dat er hier en overal op de wereld schandalige ongelijkheid heerst.
Allicht ben ik bevooroordeeld, door eerder kennis te hebben genomen van een Kunstenaars BIJ1 manifest uit 2021, waarin via intersectionaliteit de pot evenzeer de ketel verweet terwijl de bedoelingen lofwaardig waren. Mogelijk komt die praktische spanning voort uit de heterogene elementen waaruit BIJ1 bestaat: een identiteitsfractie en traditionele links stuk (dat van de SP was afgebroken). Dat maakt de partij ook zo aantrekkelijk. Activisten en politici moeten via parlement en grassroots tot iets gemeenschappelijks komen.
Afgaand op Anja Meulenbelts getuigenis pakt de praktijk anders uit dan wat het intersectionele programma als evident beschouwde: ‘Strijd over wie het meest uitgestoten wordt, draagt bij aan de manieren waarop we verdeeld en uitgestoten worden.’ Met de toxisch-diagnose doelden al vóór Sylvana Simons uittredende partijleden op interne ongelijkwaardigheid.
Een gewelddadige manier
Ik kan natuurlijk niet inschatten of mijn kanttekeningen vooral mijn wereldvreemdheid tonen en halsstarrige weigering inzichten van steeds meer respectabele medeburgers te aanvaarden. Toch lijkt het me ook mogelijk dat we over enige decennia verbaasd terugkijken op de gulzigheid waarmee even begoochelende als vernietigende intersectionaliteit door een intelligentsia verwelkomd en doorgekopieerd werd.
Ook het beginselprogramma zelf lijkt namelijk uit balans. Het gevolg van de breekijzergedachte? De auteurs die anderen ‘blinde vlekken’ aanwrijven, hekelen alle vormen van ‘geweld’, maar hadden eventjes naar zichzelf mogen kijken. Nog los van de ontoegankelijkheid voor sympathiserende, zij het minder jargonitische lezers oefent het programma geweld uit tegen taal. Ik ben zelf dol op grote begrippen, maar zijn die hier echt steeds nodig? Natuurlijk hoeft zo’n tekst niet lollig te zijn, maar zo gespannen als een veer hoeft hij evenmin te staan.
Louter liefde, al eerder aanbevolen door partijideoloog Willem Schinkel, wordt volgzame BIJ1’ers voorgespiegeld. Rijkelijk abstract, dunkt me, vergeleken met artikelen die mensen samen kunnen brengen. Zoals muziek en theater en sport en dans en aanverwanten, die ik in Alles is altijd al van ons niet aantref. Taal duikt alleen op in ‘kapitaal’ en ‘(on)betaald’, cultuur alleen in omineus klinkende ‘Nederlandse en Europese cultuur’ en in ‘koloniale cultuur’. Wel herlanceert het beginselprogramma Edward Saïds term ‘cultureel archief’ die door co-auteur Gloria Wekker eerder al kon worden geoperationaliseerd. Om te breken, om te leren wellicht, maar toch niet om te bouwen?
Beducht toondoof te zijn, wend ik me ditmaal tot de feministische schrijfster Renate Dorrestein. In haar afscheidsbundel Dagelijks werk (2018) toont ze zich vertederd en beschaamd dat ze in de jaren zeventig en tachtig moeiteloos uitdrukkingen gebruikte als ‘het seksisme in het literaire bedrijf’, ‘de vrouwelijke stem’, ‘de gemiddelde man’. Het was spiegelen wat ze deed tegenover mannen, licht ze toe, die vaak veralgemeniseerden en daarmee de lakens uitdeelden. Achteraf lijkt Dorrestein haar hoofd te schudden bij die strategie, geboren omdat ‘de werkelijkheid “mannelijk gedefinieerd” was (ja, die tijd en dat jargon zijn er echt geweest)’.
Ik stel voor dat zulke bepaalde lidwoorden, vanwege dit gebruik, preciezer worden benoemd als deterministische lidwoorden.
Daarmee beland ik bij een tweede type dat het beginselprogramma uitoefent: tegenover mensen. Moeten steevast groepen enkelvoudig worden aangeduid als dader (of slachtoffer)? Juist voor BIJ1 dat het opneemt voor tussenposities, voor velen die buiten bestaande categorieën vallen! De partij die in intersectionaliteit het ideale instrument ziet voor complexiteit en meervoudigheid!
Het leven dat zich onttrekt
Taalgeweld en groepsreductie ontmoeten elkaar in de toelichting van het tweede isme na racisme, opnieuw met de kwalificatie ‘middelmaat’:
Seksisme, patriarchaat en heteronormativiteit verdelen ons. Masculiniteit is een machtsvorm die discrimineert en mannelijke middelmaat beloont, maar bovenal is het een gewelddadige manier om in de wereld te zijn. Het langs lijnen van gender en heteronormativiteit besturen van mensen staat solidariteit in de weg en doet dat ten koste van de levens van vrouwen, van queer levens, van het leven van transpersonen, van al het leven dat tegenover mannelijk leven staat en vooral van al het leven dat zich onttrekt aan de dominante man/vrouw dichotomie.
Hier wordt niet eens meer geargumenteerd, maar geponeerd. Woorden zijn geurvlaggen geworden, lezers gelovigen die louter amen mogen zeggen.
De onbeholpen spelling aan het slot is klein bier vergeleken bij die van het woord ‘transpersonen’ dat door de individuen zelf als ‘dehumaniserend’ wordt ervaren (een simpele spatie had hun recht gedaan). Maar bovenal vind ik de diagnose behalve treurig ook dermate veralgemeniserend, dat me de linksheid er compleet van ontgaat. Veeleer krijg ik, conform het hoefijzermodel, de associatie met politieke antagonisten. Ik blijk niet de enige.
Bij Kenan Malik, hij toch weer, is dit een stokpaardje: hoe verwant reactionairen (kolonialen) en radicaal links ongewild zijn geworden. Ze staan om eigen redenen vijandig tegenover universalisme, omdat we ‘allemaal verschillend’ zouden zijn. Vervolgens toont hij trieste verbodsbepalingen. Waar volgens de eerstgenoemde groep London alleen London mag zijn bij een meerderheid van witte inwoners, mag volgens de tweede groep een witte kunstenares zich niet ontfermen over zwarte pijn.
Malik komt tot die conclusie nadat hij een beginselartikel heeft besproken over intersectionaliteit. Hij citeert het verschil dat Kimberlé Crenshaw maakte tussen de beweringen ‘Ik ben zwart’ en ‘Ik ben iemand die toevallig zwart is’. De eerste behelst volgens haar een verzetsverklaring en een positieve uitdrukking van de identiteit, een bewering die ‘takes the socially imposed identity and empowers it as an anchor of subjectivity’. Maar de tweede bewering streeft naar een zekere universaliteit, om in eerste instantie een mens te zijn.
Volgens Crenshaw is dat ‘op dit punt van de geschiedenis’ – we schrijven 1991 – niet opportuun. De eerste bewering geniet haar voorkeur, waarmee ze zich volgens Malik identiteitshokjes toe-eigent. Daar plaatsten machtige kloothommels het individu altijd in en maakten zo verandering onmogelijk.
Laat een reactie achter