In de politiek zouden ze er een commissie voor instellen of naar een ander hulpmiddel grijpen om dat akelig onregelmatige werkwoord dat ik maar zijn noem wat in het gareel te brengen. Zijn? Of liever wezen of bennen? Of issen?
Alleen al in het enkelvoud ik ben en jij bent (kennelijk van dat werkwoord bennen), maar zij en hij (en soms u) is – van een werkwoord issen? En dan de verleden tijd: was en waren wellicht van een sterk werkwoord wezen? Dat zou ook het voltooid deelwoord geweest een zekere logische plaats geven.
Kortom, wát een onregelmaat bij dit vast meest frequente werkwoord van het moderne Nederlands! Maar ja, is er iets respectabelers dan een oud misverstand, zo vroeg Voltaire zich al af. Nee, concludeert de staatscommissie, wat een rommeltje is geworden, dat laten we maar zo.
Als ik als het ware via mijn thuistaal (het Gronings) Nederlands spreek, moet ik dingen aanpassen want er zijn verschillen. Eentje daarvan is dit: “zaik wezen”, “muid wezen”, “liek-oet wezen” dat is in Nederlandse overzetting ‘ziek zijn’, ‘moe zijn’, ‘rechtuit zijn’. Hier is het dialectische wezen ‘zijn’ in het Nederlands en naar mijn indruk niet wezen, maar wezen komt in het ABN dus echt wel voor.
Ik heb bij het lezen van allerlei verhalen van Carmiggelt wat aangestreept en vooruit, hier volgt een serie gevallen uit De kuise drinker/Schemeren (2000, 235 pp. de teksten dateren uit de periode 1970-1983). Vul op het streepje wezen in:
(moest – , bladzijde 23) (je wilt dan geen spelbreker – 28) (‘t zal wel zo – 45) (U hoeft niet bang van me te – 51) (kun je niet – op mijn leeftijd 56) (Toen wou ik nog niet lelijk – 75) (waar ik moet – 78) (mocht nog net open – 79) (waar bleke mensen, voetje voor voetje, lopende patiënten liepen te – 82 ) (stond (….) blij met ons te – 150) (ze zat daar (…) oud te – 150) (Dat kan nou wel – 168) (Gek hoef je d’r niet voor te – 175) (dat zelfs ernstige muziek leuk kon – 210) (heel ongecompliceerd gelukkig ziet – 226)
Het bijzondere is: overal waar wezen staat had het ook zijn kunnen wezen.
Uiteraard is Carmiggelt talig op de komische toer als hij schrijft dat “bleke mensen, voetje voor voetje, lopende patiënten liepen te wezen”. Liepen te wezen. Dat geldt ook, maar wat minder uitgesproken humoristisch voor een enkel ander werkwoord dat een zekere duur uitdrukt:
stond (….) blij met ons te wezen
ze zat daar (…) oud te wezen
heel ongecompliceerd gelukkig ziet wezen
Lopen, staan, zitten, zien dat is telkens een werkwoord met een (zekere) handeling en vooral continuïteit. Het lijkt op voltooide constructies van het type we zijn wezen fietsen. Daar wekt wezen de indruk hetzelfde te zijn als geweest zoals het in streektalen wel gebruikt wordt (zeg: we zijn fietsen geweest).
Een beperking tot een kleine maar specifieke groep hulpwerkwoorden is bij dat alles duidelijk zichtbaar in de ándere gevallen die via Carmiggelts teksten hierboven gevonden zijn: wezen gaat samen met een constructie waarin zich een modaal hulpwerkwoord bevindt. Dat betreft in het reeksje voorbeelden achtereenvolgens een vorm van willen, zullen, hoeven, kunnen, moeten, mogen. Kijk in Van Dalle: alleen maar voorbeelden mét dergelijke companen.
Zoek in oudere Handelingen van de Tweede Kamer en dan duikt ook taal op van wezen in combinatie met laten, lijken, blijken, dienen: zelfde systematiek.
Hoe zit het met het concrete gebruik van dit wezen in de huidige Tweede Kamer en het zittende kabinet als dat sprekend in de Kamer optreedt? Het meest valt de uitdrukking laten we wel wezen op. Dat wordt zó vaak gebruikt dat het niets meer voorstelt, laten we eerlijk zijn. Het komt alom onder sprekers voor, althans onder de Kamerleden, maar de PVV spant de kroon – die club roept dus het vaakst op tot een beetje redelijkheid bij de anderen.
Die andere regelmaat – wezen in plaats van zijn als het voorafgegaan wordt door een modaal hulpwerkwoord – komt ook geregeld langs. Het aparte is, dat het wel lijkt alsof we een geografische beperking onder de sprekers moeten aanbrengen! Het zijn vooral sprekers m/v uit Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg en Noordbrabant die hoog eindigen in het wezen-klassement, hoezeer ze dat werkwoord ook net als de Hagenaar Carmiggelt kiezen ná een voorafgaande modale helper. Ik kijk naar de laatste paar kalenderjaren.
GRONINGEN
Henk Nijboer: Het moet een beetje mooi wezen en fatsoenlijk zijn. / zo leek het wel te wezen / Dat kan toch de bedoeling niet wezen? / verschil moet er wezen
Minister Kuipers [ik reken hem tot Groningen, in de polders opgegroeid bij Noord-Groninger ouders SR]: het kan ook wezen dat ze zeggen: ja, maar / helpen door de juiste vragen te stellen en af en toe waar nodig een keer streng te wezen
Attje Kuiken: Het zal je kind maar wezen!
DRENTHE
Anne Kuik: dan moet je wel eerlijk wezen
OVERIJSSEL
Pieter Omtzigt: Dit kan niet waar wezen. / het kan toch niet waar wezen dat, terwijl daar 36 dagen lang gebombardeerd wordt / Het kan niet waar wezen dat de minister hier na de speech van de president zegt
GELDERLAND
Evert Jan Slootweg: Dat kan zo wezen en dat hoor ik dan graag / dat je rond die aparte status heel zuiver moet wezen / dat je er heel zuinig op moet wezen
LIMBURG
Frank Wassenberg: NCTV-academie, wat dat ook moge wezen
NOORD-BRABANT
René Peters: ook best een hamerstuk had kunnen wezen
Die andere uitdrukking het zal me worst wezen (soms het zal me een worst wezen) gooit een beetje roet in het geografische eten dat ik hier serveer maar dat interesseert me nu even minder.
Er zijn overigens wel twee bewindslieden in de onderzochte periode die overtuigend wezen-sprekers waren, maar die óf met moeite (door lang verblijf in Zwolle) óf niet in die rand-van-het-land-taal te duwen waren.
Minister De Jonge: kan allemaal wel wezen / niet de oplopende vaccinatiegraad die ons brengt waar we wezen willen
Minister Slob: Wat zou het kunnen wezen? / dat er voor leerlingen een veilige plek moet wezen / Dat blijkt in de praktijk niet altijd het geval te wezen.
Over het zal me worst wezen gesproken. In 2006 zei het toenmalige Kamerlid Sharon Dijksma (PvdA, Groningen!) dit volgens de Handelingen van 6 april: “Hoe men dat verder regelt zal mij eerlijk gezegd worst wezen. Mag die uitdrukking overigens, voorzitter?”
Deze taalkundige vraag beantwoordde de voorzitter snelstens via de correctie “Worst zijn.” Frans Weisglas was de president: Den Haag.
Dit stukje verscheen eerder op het blog van Siemon Reker.
Casper de Weerd zegt
Gevoelsmatig heeft ¨wezen” een iets andere gevoelswaarde dan zijn; de vraag “het zal toch niet waar wezen?¨, preludeert op een “nee het is niet waar”; terwijl “het zal toch niet waar zijn¨ een bevestigend antwoord sugereeert.