Het woord zuid behoort tot de vroegste woorden die in het Nederlands zijn overgeleverd. Toch is er met het woord iets vreemds aan de hand. Als men naar de verwanten in andere Germaanse talen kijkt, vindt men onder andere het volgende: Oudhoogduits sund, Oudengels súđ, Oudfries sūth, Oudsaksisch sūth en Oudnoors suðr. Deze vormen wijzen op Protogermaans*sunþa-als oorsprong. Dat is enigszins verrassend, omdat die Protogermaanse vorm in het Nederlands eigenlijk sund had moeten opleveren. Maar al in de oudste overlevering lijkt sūth in het Nederlandsde enige vorm te zijn, ook in afleidingen als sūthan ‘zuiden’ en sūthar ‘zuider-‘ en in samenstellingen.
Er zijn maar drie plaatsnamen waarin het eerste element mogelijk de oorspronkelijk juiste vorm Oudnederlands *sund bevat:
(…) decimarum ecclesie de Sunderda [1157 (falsum)], hec (…) vocabulis (…) ecclesiam Sunderde [1164], hec vocabulis (…) ecclesiam Sunderde [1186] Zundert, plaats bij Breda, prov. Noord-Brabant (LNT 418; TW 1106),
Sondwere [ca. 1177, cop. 1775] onbekende plaats bij Bourbourg (Ndl. Broekburg), Noord-Frankrijk (TW 926), en
Terram Roberti Falconari in Sindekercka ‘Het land van Robrecht de Valkenier in Sindekerke’ [1183] oudere naam voor Grande-Synthe, plaats bij Dunkerque (ndl. Duinkerke), Noord-Frankrijk (de Flou XIV,526).
Bij alle drie plaatsen is echter de interpretatie van het eerste element niet helemaal zeker. In van Berkel & Samplonius (2018: 740-41) wordt bijvoorbeeld voor Zundert gedacht aan een afleiding met het achtervoegsel -ithi bij sunder ‘afzonderlijk, afgesplitst’. De oudste Oudnederlandse vermelding van de vorm sūth stamt uit 768-814: in tercio loco qui uocatur Sudaccra, waarmee een onbekende plaats bij Deurle, Gent is bedoeld (TW 944). Alle latere attestaties hebben zonder uitzondering deze van origine waarschijnlijk Noordzeegermaanse vorm, ook zelfs die van Zutphen in Gelderland met als oudste vermelding Sutpheni. [1101, cop. ca. 1103] (TW 1107).
In alle gevallen is dus de /n/ weggevallen voor /þ/ met verlenging van de klinker. Zodoende zijn de bovengenoemde Oudengelse en de Oudfriese vormen volkomen regelmatig en ook de Oudsaksische vorm valt te verklaren, daar het Oudsaksisch zich vaak bij het Noordzeegermaans aansluit. In het Oudnoords levert Protogermaans *sunþa– klankwettig de vorm sunn– op met assimilatie van /n/ en /þ/. Maar in combinatie met een volgende /r/ wordt sunnr dan volgens de regel weer tot suðr. Deze vorm staat dus los van de Noordzeegermaanse ontwikkeling.
Als we naar het Oudhoogduits kijken, dan stellen we vast dat daar beide vormen (sund en sūth) voorkomen. Het Oudhoogduitse woordenboek van Schützeichel (2004) noemt op blz. 342-43 de geattesteerde vormen van het begrip ‘zuid’. Daaruit blijkt dat het meestal de vorm sund– betreft, maar een aantal keren komt ook suth- voor: suthostronowind (EV), suthronowind (EV), suthwestronowind (EV). Uit de bijgevoegde opgave van de herkomst ervan blijkt dat het om de windrichtingen gaat, die door de historicus Einhard in de ‘Vita Caroli Magni’ worden genoemd, en die zouden ook Oudnederlands kunnen zijn. Dat wil zeggen dat het gedeeltelijk dezelfde vormen betreft als in het Oudnederlands woordenboek. Ook de andere in het Oudhoogduitse woordenboek genoemde vormen komen gedeeltelijk uit Oudnederlandse bronnen. Daaruit kan men concluderen dat de oorspronkelijke Duitse vorm klankwettig sund lijkt te zijn en dat de andere vormen dan importen uit het Oudnederlands of het Oudsaksisch zijn.
In het Duits komt de moderne vorm Süden ‘zuiden’ pas omstreeks het midden van de elfde eeuw voor en wel in een glosse uit het klooster Echternach in Luxemburg: SudanOstan in het handschrift Paris, BN lat. 4o 10195 (Gll. III,608,5). Verder verschijnt het in het zogenaamde ‘Summarium Heinrici’. Dat is een encyclopedisch Latijns compendium met Oudhoogduitse glossen, waarvan de oorspronkelijke tekst in de elfde eeuw is ontstaan. Een sterk verkorte versie daarvan ontstond vermoedelijk rond 1100. De plaats van ontstaan is onzeker. In aanmerking komen Worms, Lorsch en Würzburg. Als dat klopt stamt het waarschijnlijk uit het Frankisch. Het werk was in de Middeleeuwen een belangrijk boek voor kloosterscholen in het Duitstalig gebied.
De in het Oudhoogduits geattesteerde vormen staan in de volgende handschriften:
1. Erlangen Ms. 396, een handschrift van ‘Heinrici Summarium’ met zo’n 23330 glossen, die aan het einde van de 13e eeuw zijn opgetekend (BStK 145);
2. Erfurt Quart 128, een handschrift met negen Oudhoogduitse glossen met aanduidingen voor soorten wind uit de 12e eeuw (BStK 140);
3. Erfurt, Fol. 57, een fragment, dat uit een boekband is gehaald, met 12 Oudhoogduitse glossen (f. 1v) in een windroos met Latijnse en daaronder staande Duitstalige windrichtingen. Het fragment wordt genoemd in Rudolf Schützeichel, Althochdeutscher und altsächsischer Glossenwortschatz. Band I-XII (Tübingen 2004) maar is nog niet officieel gepubliceerd (BStK 142b).
4. Oxford, Bodleyan Library Jun. 83, een handschrift met ca. 1770 hoofdzakelijk interlineaire glossen uit de 12e-13e eeuw. De taal ervan is Middelfrankisch met enkele Nederduitse vormen (BStK 726).
5. Budapest, CLMAE, een handschrift van Einhards ‘Vita Caroli Magni’ met glossen, die zijn gepubliceerd door Mattias M. Tischler, Einharts Vita Caroli Magni. Studien zur Entstehung, Überlieferung und Rezeption. Teil 1-2, MGH Schriften, Hannover 2001, blz. 45. Het gaat om een handschrift uit Werden en de glossen zullen daarom wel Oudsaksisch zijn.
Het gaat dus om een relatief late overlevering die duidelijk banden heeft met het westen en noorden. Het is duidelijk, dat het Duitse woord in het kader van de namen voor windrichtingen is overgenomen. Gezien de huidige vorm ligt het het meest voor de hand dat die uit het Nederlands komt. Alleen in die taal ontwikkelt /u:/ zich via /ü:/ tot /ui/. De huidige Duitse vorm geeft dus vermoedelijk Middelnederlands suut, suden weer. Het betekent ook, dat de windrichtingen in het Duits vermoedelijk allemaal zijn beïnvloed door het Nederlands of Nederduits, maar in de andere drie gevallen (noord, oost en west) heeft dat geen invloed op de vorm gehad, omdat het (Middel)Nederlands, het (Middel)Nederduits en het (Hoog)Duits in die gevallen wel dezelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt. Het is ook duidelijk dat de Noordzeegermaanse vorm zeer expansief was en zich al in een vroeg stadium in het Nederlands en Duits heeft uitgebreid.
Jan Stroop zegt
Hoort Zunderdorp (Noord-Holland) er niet bij?
Arend Quak zegt
Dat zou best kunnen, zeker als parallel tot Zuider-, maar ik heb alleen attestaties vóór 1200 gebruikt, omdat jongere attestaties niet altijd goed herleid kunnen worden.
Olivier van Renswoude zegt
Nog te overwegen: Zondveld (Noord-Brabant), ouder Sontfelt.
Arend Quak zegt
Dat zou best kunnen, maar ik heb alleen attestaties vóór 1200 gebruikt, omdat jongere attestaties niet altijd goed herleid kunnen worden.
Jos Houtsma zegt
Is De Sont er eigenlijk mee in verband te brengen?
(De etymologiebank zoekt het in een heel andere richting)
Arend Quak zegt
Lijkt mij van niet, omdat zoals ik al schreef in de Scandinavische talen deze vorm van “zuid” niet bestaat. Daar vind je alleen sunnr of sudr.