40 jaar tandeloos (38)

De euforie van Ernst Quispel in Advocaat van de hanen is een intrigerend fenomeen. Normaliter denken wij, westerse mensen rond het jaar 2000, over gevoelens en gedachten als dingen die in een individu plaatsvinden. Ik denk in mijn hersenen, mijn gevoelens doen zich ook ergens gelden in mijn lichaam. Ze zijn allemaal van mij, en ik kan wel proberen ze aan anderen mede te delen, en in sommige gevallen kunnen ze dan mijn gedachten begrijpen of medelijden voelen met mijn gevoelens.
Maar er bestaat ook een oeroud ander idee, dat we in ieder geval in de taal nog associëren met stemmingen. Waar een mens gedachten en gevoelens heeft, daar verkeert die of komt die in een stemming. Een stemming omgeeft je, en je kunt er andere mensen dan ook mee aansteken: je kunt een café binnenkomen en aanvoelen dat er een bepaalde stemming heerst. Een stemming is dus groter dan de mens, ze omhult die. De Duitse filosoof Martin Heidegger (hij is een tijdje afwezig geweest in deze reeks, maar daar is hij weer) wees erop dat stemmingen de manier bepalen waarop je in de wereld staat en naar de wereld kijkt, en dat je zelfs niet zonder stemming met de wereld kunt omgaan. Ook een neutrale stemming is een stemming en het is een misverstand dat wat we in zo’n neutrale stemming denken of voelen, waarder is dan wat we denken of voelen in een staat van angst of existentiële verveling.
Het is dat idee waarmee ik Ernsts euforie begrijp. Ongeveer een keer per jaar overvalt de euforie hem, wikkelt hem helemaal in en bepaalt het een paar weken lang totaal hoe hij naar de wereld kijkt en hoe hij ermee omgaat; hoe hij in de wereld is. Het is zeker niet iets dat hij zelf verkiest, het is niet eens iets dat alleen maar prettig is, hij wordt erdoor overweldigd, zoals een Trojaanse held door een Griekse god:
Wat niet klopte, was dat het hem overviel, zoals ongeluk iemand overvalt. Ongevraagd. Hij had er niet naar hoeven zoeken of streven. Daar kwam nog bij dat met geluk minder viel aan te vangen dan met ongeluk. Geluk, zo had hij ontdekt, werkte verlammender dan leed.
Het was een schrijnend geluk. Het deed pijn. Het was bezig hem te vernietigen.
Op een middag was hij in zijn jachtige vrolijkheid plotseling midden op straat stil blijven staan. ‘Dit kan niet,’ zei hij hardop, terwijl voorbijgangers glimlachend naar hem keken. ‘Dit is belachelijk. Er wordt me een loer gedraaid, het kan niet anders… Wat heeft dit te betekenen? Hoe lang nog?’
Ook in tal van andere passages getuigt Quispel ervan dat de euforie niet in hem zit, maar om hem heen hangt (of ‘op hem zet’, zoals ergens staat). Hij meent bovendien zelf dat dit geluk een sfeer is, een stemming, en ziet zichzelf als een boodschapper van die stemming:
Mensen die hij triest, terneergeslagen of onverschillig in zijn diverse kroegen aantrof, waren naar Quispels overtuiging nog niet op de hoogte van wat er aan gratis geluk ‘in de lucht hing’. Hij hoefde ze slechts op de hoogte te brengen, en in het hardnekkigste geval te verlossen van de hindernis die ze ervan afsloot.
Mij lijkt dat begrip van stemmingen een heel nuttige. Het past natuurlijk niet zo goed in een reductionistische, materialistische visie op de werkelijkheid (want hoe verhouden die stemmingen zich dan tot de snaren waaruit alles is opgebouwd volgens de theoretische natuurkunde), maar dat wie zich begeeft in een groep mensen kan opgaan in het grotere gevoel dat de groep beheerst, en dat je ook zelf af en toe overvallen kunt worden door een stemming die echt buiten je zelf lijkt te staan – dat is op zijn minst fenomenologisch een feit.
Toch zitten er ook genoeg aanknopingspunten in Advocaat van de hanen om te twijfelen aan deze interpretatie. Is het allemaal niet iets dat Ernst Quispel zichzelf wijs maakt? Op zijn minst blijkt zijn stemming niet zomaar op iedere willekeurige voorbijganger over te slaan:
In zoverre was Quispel slachtoffer van een waan, dat hij, redeloos gelukkig als hij zich voelde, zich op den duur niet meer kon voorstellen dat anderen die hij in cafés ontmoette niet in zijn vervoering deelden. Geluk maakte kennelijk onverdraagzaam.
De euforie is groter dan Quispel zelf, maar niet zo groot dat andere mensen er per se inpassen.
Alleen: die wanen houden niet op als de euforie verdwenen is. Advocaat van de hanen begint met een nacht onmiddellijk na een periode van euforie en drank. En dan wordt Ernst overvallen door allerlei visioenen, van dieren in zijn slaapkamer. Hij drinkt niet meer – maar dat betekent niet dat hij nu ineens de ‘neutrale’ waarheid ziet.
Huiswerk: Zoek de parallellen tussen Advocaat van de hanen en de roman Euforie van Christiaan Weijts.
Laat een reactie achter