Hier volgt een bijzondere constructie die lastig te vinden is. Ik meen dat ik hem al heel lang (misschien al mijn hele leven) hoor, maar zelden geschreven zie. Ik zou hem zelf geloof ik ook niet zo gebruiken. Ik zou zeggen en schrijven ‘als je iets over hem zegt, doe je vooral jezelf te kort, klinkt HET’.
Het is helemaal niet lastig om een grammaticale analyse van de zin te maken waarin hij wel grammaticaal is: ‘als je… jezelf tekort’ is dan het onderwerp van de zin, zoals bijvoorbeeld ook in:
- als je iets over hem zegt, doe je vooral jezelf tekort, is een veelgehoorde klacht
Klinken kan ook in mijn Nederlands het onderwerp van een zin zijn, ‘de bel klinkt’. Alleen met een zin lukt het mij dus niet. Ik vind trouwens de volgende zin ook heel raar, dus je zou je misschien eerder moeten afvragen hoe die zin bij mij in elkaar zit dan hoe dat zit bij die NRC-redacteur.
- Het klinkt “als je iets over hem zegt, doe je vooral jezelf tekort”
Het is lastig om te zeggen of dit nu een taalverandering is. Zoals gezegd, denk ik dat ik dit al mijn leven lang hoor, maar bij luisteren is het lastig om verschil te maken tussen ‘klinkt’ en ‘klinkt het’.
Het verschijnsel doet zich natuurlijk ook voor bij koppelwerkwoorden als schijnt en lijkt (‘dat is niet zo best, schijnt/lijkt’), waar het naar mijn (op niets gebaseerde) idee al wat wijder verbreid is en bij denk (‘dat komt wel goed, denk’), waar het nog wat marginaler is. De taalgevoelgigant Rutger Kiezebrink komt nog met de observatie dat hij (en ik) onderwerploos schijnt en blijkt aanvaarden met zo ervoor, maar dat dit (nog) niet geldt voor klinkt:
- Het is een grote puinhoop, schijnt [afwijkend]]
- Het is een grote puinhoop, zo schijnt [goed]
- Het is een grote puinhoop, lijkt [afwijkend]
- Het is een grote puinhoop, zo lijkt [goed]
- Het is een grote puinhoop, klinkt [afwijkend]
- Het is een grote puinhoop, zo klinkt [nog steeds afwijkend]
Fieneke Jochemsen (ook al voor Onze Taal, daar moet je nu eenmaal zijn voor taalgevoel) wijst er ook nog op dat de zin beter wordt met een plaatsbepaling (alsof niet het maar er ontbreekt, hoewel ik de zin met er juist ook een beetje onnatuurlijk vind klinken):
- Het is een grote puinhoop, klinkt in de wandelgangen.
- Het is een grote puinhoop klinkt er.
Robbert-Jan Henkes zegt
Misschien hebben we hier te maken met een soort hippe verkorting, van “klinkt alom de roep” via “klinkt alom” (“Keti Koti, het verbreken van de ketenen, klinkt alom.” “De kreet: ter Kruisvaart, klinkt alom.”) tot het losse “klinkt”. Het komt me wat politiek-jargonistisch over. Misschien ook is het losgeraakt van “alom” naar analogie van het losse “blijkt” en “schijnt”, die mij trouwens allerminst afwijkend in de oren klinken.
Robert Kruzdlo zegt
Troosteloos alom. De hand alom op de deurklink ligt. De geboorte is sidderen voor de alom. Lichtgevoelig alom. Alom betekend niets en toch is het in gebruik. Overal? Daarom wordt alom gebruikt: nietsnuttig.
Weia Reinboud zegt
Het zou ook nog kunnen dat men het niet goed hoort en dan verkeerd opschrijft. Dus dat het niet ‘klinkt’ en ‘denk’ is maar ‘klinkt’t’ en ‘denk’k’. Dan klopt het ineens wel.
Henk Wolf zegt
In het Fries zijn ‘skynt’ (schijnt) en ’tink” (denk) nog wat verder in de ontwikkeling naar modale partikels. Je vindt ze ook regelmatig in de schrijftaal. Zinnen als de volgende zijn behoorlijk gewoon:
Hy is, skynt, in ynteger man.
Hy is in ynteger man, skynt.
Hy is, tink, in ynteger man.
Hy is in ynteger man, tink.
Ze blijven onveranderlijk als de zin in de verleden tijd wordt gezet:
Hy wie in ynteger man, skynt.
*Hy wie in ynteger man, skynde.
Hy wie in ynteger man, tink.
*Hy wie in ynteger man, tocht.
Helemaal een bijwoordstatus hebben ze nog niet, want ze kunnen niet in de eerste zinspositie voorkomen:
*Skynt is er in ynteger man.
*Tink is er in ynteger man.
De modale betekenis ligt ook altijd in het oordeel van de spreker, terwijl dat bij een echt modaal bijwoord niet hoeft:
Piter sei dat it grif wol slagje soe. (P. zei dat het waarschijnlijk wel lukken zou)
Piter sei: “It sil grif wol slagje.”
*Piter sei dat it tink wol slagje soe.
Piter sei: “It sil tink wol slagje.”
Ik heb het idee dat ‘klinkt’ minder ver is in die ontwikkeling. Ik kan me namelijk voorstellen dat je ook een verledentijdsvorm ‘klonk’ kan gebruiken:
Als je iets over hem zei, deed je vooral jezelf tekort, klonk.
Ook lijkt het alleen helemaal achteraan te kunnen staan:
*Hij is, klinkt, een integer man.
Het WFT geeft overigens ook 19e-eeuwse vindplaatsen van het bovenstaande modale ’tink’, zoals dit dialoogje:
– Hwet docht se dêr?
– De sé bisjean, tink.
Het WFT gaat niet verder terug dan 1870, dus het kan best dat zo’n modaal ’tink’ daarvoor ook al voorkwam.
Cornelis van Bree zegt
Ee
Cornelis van Bree zegt
Dit is een wat late reactie, maar ik moet bij het (her)lezen van het stukje denken aan het partikelachtige (vgl. Fries) in het Westland en in Westfriesland (die ook conditioneel gemeen hebben: zie Taal en Tongval themanummer 15-16, 2002-2003). Voorbeelden: ik ga naar bed denk, hij komt nog wel denk.