De redactie van Neerlandistiek krijgt af en toe e-brieven als we een Engels of anderszins ongebruikelijk woord gebruiken. “Hoort codeswitching tot de neerlandistiek?” schreef van de week nog iemand, naar aanleiding van een aankondiging van een lesbrief. Ja, dat hoort inderdaad tot de neerlandistiek. Het is een woord voor het veranderen van taal binnen een zin, zoals vloeiend meertaligen onderling vaak doen: “Ik heb zin in een giallo, perché sono stanco”, dat soort werk. Dat heet codeswitching, en je kunt daar natuurlijk een ‘echt Nederlands woord’ voor bedenken (taalschakelen), maar dan begrijpt vervolgens eigenlijk niemand wat je bedoelt. Tenzij je het uitlegt, maar het kenmerk van communicatie een vakgebied is ook wel een beetje dat je niet de hele tijd allerlei basisbegrippen uitlegt aan elkaar.
Het viel me ook op in de discussie rondom de onverkwikkelijke Volkskrant-column van afgelopen zaterdag, waarin onze college Els Stronks werd verweten dat ze het in een project had over shared reading. Zelfs de collega’s die Stronks bijvielen zoals Coen Peppelenbos vonden het nodig om zich te distantiëren van dat gebruik van jargon:
De Rek heeft wel een punt als het gaat om het jargon en het gebruik van het Engels dat met dit soort onderzoeksaanvragen gepaard gaat.
Collega Jos Joosten schreef ook een stukje over de kwestie op deze website dat hij ook op Facebook plaatste. Daar stelde de literatuurbeschouwer Rutger H. Cornets de Groot de vraag:
Maar toch even de kern: wat is de noodzaak om die Engelse toevoeging tussen haakjes toe te voegen aan die zin?
Er is, kortom, een grote consensus, ook onder geletterde mensen, dat je natuurlijk geen moeluke woorden moet gebruiken, en al helemaal niet als die woorden ook begrepen worden door iemand die Engels kent. En dan op zijn helemaalst als het gaat over taal en literatuur. Waarom dat zo zou zijn, hoeft niet eens nader te worden toegelicht.
Alles wat een mens verzinnen kan, kan waarschijnlijk worden uitgedrukt in een basiswoordenschat van 137 woorden. In plaats van sinaasappel kun je zeggen ‘roodgele vrucht met sap’, om het moeilijke woord oranje te omzeilen. De reden dat we – ook in het dagelijks leven – er de voorkeur aan geven wat meer woorden te gebruiken is dat sinaasappel (a) korter is en (b) veel preciezer. Tel uit je winst! En lang leve de grote woordenschat.
Binnen een vakgebied praten mensen over het algemeen veel meer, en in veel meer detail, over kwesties dan in het dagelijks leven. De zogeheten geïnteresseerde leek zal over het leesonderwijs hooguit af en toe zeggen ‘dat het zo erg is allemaal tegenwoordig’. Maar als je er dieper induikt, begin je allerlei vormen van lezen te onderscheiden, en van manieren om kinderen de lol van het lezen te laten inzien, en zo meer. En dan is het handig als je bepaalde termen gebruikt. En nog handiger als die termen gesteld zijn in de internationale taal van jouw vakgebied – en dat is in dit geval toevallig het Engels – want dan kun je met nog meer specialisten over deze problemen praten.
En natuurlijk, als je het allemaal vervolgens uitlegt aan je hoogbejaarde buurman of als je een column schrijft in de Volkskrant, vertaal je het allemaal naar hun taal: je zegt het wat omslachtiger en wat minder precies, want je hoeft toch niet in veel detail te treden en je publiek wil toch niet alle details leren kennen. Maar dat is toch wel weer wat anders dan net doen alsof iemand die een vakterm gebruikt iets raars heeft gedaan.
Mijn eigen neiging is om als ik een woord niet ken, dat woord op te zoeken en niet te gaan zitten mokken. Het is misschien een beetje excentriek gedrag van mij, maar ik kan het iedereen aanraden. En zo zou ik omgekeerd ook dat vermijden van jargon niet tot zo’n gouden regel maken, zelfs niet bij het schrijven van teksten voor zogeheten ‘geïnteresseerde leken’. Want soms zoeken die ook naar precisie.
En natuurlijk snap ik ook wel dat er een aanstellerige vorm van jargongebruik is – een manier om met een overvloed aan lettergrepen te imponeren. Maar het lijkt me niet goed om er bij voorbaat vanuit te gaan dat dit is wat er aan de hand is, als je ook iets kunt leren.
Coppens Jean-Pierre zegt
Willy Roggeman vertelde me ooit dat men hem beschouwt als een moeilijke auteur, in werkelijkheid is hij niet moeilijk omdat hij om.een gedacht precies uit te drukken hij het juiste woord gebruikt.
In bovenstaande bijdrage Marc van Oostendorp vind ik dezelfde geest.
René Appel zegt
In de Aulapocket ‘Sociolinguïstiek’ van R. Appel, G. Hubers en G. Meijer uit 1976 wordt in plaats van ‘codeswitching’ al het woord ‘kodewisseling’ gebruikt.
Els Stronks zegt
Ja, mooi alternatief, maar kennelijk niet opgepikt door de massa. Dat oppikken verloopt soms heel grillig, leuk genoeg. ‘Close reading’ was tot voor kort een term die ik alleen onder ingewijden gebruikt zag (letterkundig onderzoekers met name). Nu is het dé term in vernieuwing van leesonderwijs op basisscholen.
Gijsbert Rutten zegt
Klopt. Desondanks is “kodewisseling” niet echt ingeburgerd geraakt. Overigens staat in het bedoelde didactisch materiaal “codeswitching (ook wel codewisseling)”. Maar dat had u vast al gezien.