40 jaar tandeloos (37)
De eerste en enige keer in mijn leven dat ik A.F.Th. van der Heijden in het echt zag, was ik onder de indruk van zijn schoenen: half-hoog, in mijn herinnering bordeauxrood gekleurd. Hij werd, ergens aan het eind van de jaren tachtig, geïnterviewd in Tilburg, naar mijn herinnering in een kroeg. Ik studeerde toen in Tilburg. Ik weet niet meer waarom hij daar toen was, ik herinner me van het interview ook niet heel veel meer, maar wel die schoenen.
Schoenen spelen een belangrijke rol in de hele Tandeloze tijd. De ouders van Albert Egberts hebben elkaar leren kennen in een schoenfabriek, waar ook de tante werkte die zo belangrijk is in De helleveeg. Als student jat Albert samen met zijn vriend Thjum de schoenen van een heilige uit een kapel. Als junk ligt zijn huis vol schoenen die hij gebruikt om naar muizen te gooien. Als hij opknapt, koopt hij mooie nieuwe laarzen, die hij onmogelijk uit kan doen.
Ook Ernst Quispel houdt van schoenen. In de aanloop naar zijn ‘periode’, waarin hij zich onderdompelt in euforie en sterke drank, gaat hij een schoenenwinkel langs voor Italiaanse schoenen:
De andere zoon leidde Quispel rond in het Italiaanse schoenenpakhuis. De man maakte dozen open, streelde het leer met vochtige ogen. ‘Ik heb er te veel van,’ zei hij melancholiek. ‘Vader vindt dat ik wat meer moet opruimen. Ik kan u elk tweede paar voor de helft van de prijs aanbieden.’
(Zelfs deze jongeman, over wie we verder niets te weten komen, deze voorbijganger in een roman waarin er misschien wel honderden voorbijgangers voorbij gaan, heeft een klein generatieconflictje.)
Ernst heeft bovendien een kleine fetisj voor schoenen bij vrouwen. Hij brengt ze ter sprake in een van de erotische brieven die hij schrijft in de bronstige periode die hij beleeft ná de eurofie (“Overigens brengt deze voorstelling van zaken – ‘jij op hooggehakte schoentjes’ – mij alweer aan het gloeien.”)
Zelfs de hanen, de jongens met de hanenkam die Ernst Quispel helpt bij hun juridische problemen en die een imago opbouwen rondom hun gebrek aan interesse in uiterlijk vertoon, blijken eigenlijk geobsedeerd door wat ze zelf en anderen aantrekken:
‘Verkeerde mensen.’ ‘Verkeerde schoenen.’ ‘Verkeerde ideeën.’ Er was zoveel verkeerd, vooral aan het uiterlijk van de mensen, dat er voor die jongens slechts een smalle richel om op te leven overbleef. Er bestond eigenlijk geen kleding die niet verkeerd was. Misschien werden kledingstukken daarom verscheurd en weer met veiligheidsspelden in elkaar gezet: om ze van hun verkeerdheid te ontdoen. Zeker was dat sommige kledingstukken zó door en door verkeerd waren, dat ze weer wel gedragen mochten worden, maar dan in vloekend contrast met andere, en vaak uit model getrokken door allerhande kettingen en dekenspelden. Een colbert onder een leren jasje gedragen – niets verkeerds aan, of liever: ‘Te gek verkeerd.’
Daarnaast hebben de hanen ook een eigen uitroep van ongeloof: ‘M’n schoenen!’, dat bijna een stopwoord is. Een haan hoeft nog niet aan het woord te komen, of ‘m’n schoenen’ is nabij. Overigens dragen ze zelf ‘dienstkistjes’ – en een van die dienstkistjes zal in Stemvorken zelf een soort fetisj worden.
Ik heb wat recente foto’s van Van der Heijden bekeken, maar ze worden allemaal op zijn laagst bij de knieën afgesneden, meestal zit hij aan een bureau. Het is soms lastig om te zeggen of iets nu een thema is van de schrijver, of alleen maar een toevallige obsessie – iemand denkt nu eenmaal bovengemiddeld vaak aan schoenen en dus komt er af en toe het detail van die schoenen naar boven. En zo kan het ook nog een obsessie zijn van de lezer, die bepaalde dingen nu eenmaal meer opvallen dan andere, bijvoorbeeld vanwege de eerste keer dat hij de schrijver heeft gezien .
Laat een reactie achter