40 jaar tandeloos (55)
In het onmisbare handboek “Mijlpalen en millimeterwerk” van Jan Brands leren we dat Van der Heijden bij het verschijnen van “Kwaadschiks” de roman beschreef als een nieuw type detective. Zijn boek was geen whodunnit, aangezien vanaf het begin duidelijk was wie er had geschoten, maar eerder een whotookit. De identiteit van het slachtoffer blijft immers lange tijd voor de personages gehuld in nevelen.
Voor de werkelijke lezer geldt dat waarschijnlijk minder. Bij de aankondiging van deze whotookit werd er óók steeds bij verteld dat Van der Heijden inspiratie had opgedaan op de moord op de Amstelveense politieagente Gabriëlle Cevat, en in het hele boek komt welgeteld één politie-agente voor, Overigens beleven veel personages de nevelen lange tijd ook niet als onaangenaam, vooral omdat iedereen ervan uitgaat dat het de politieagente wel niet zal zijn. Zelfs haar verloofde, die ook bij de politie werkt, die weet dat het slachtoffer uit een zwarte Suzuki Swift kwam gestapt én dat zijn vriendin in een zwarte Suzuki Swift achter de dader is aangereden, en die sindsdien niets meer van haar heeft gehoord, gaat ervan uit dat ze wel zal zijn gaan slapen.
Ook de vraag who took it staat kortom niet heel hoog op de agenda.
Dader
Kwaadschiks is een spel met de roman. Zoals Carel Peeters ooit (lang voor de moord op Gabriëlle Cevat) heeft betoogd speelt de kwestie van de vrije wil een belangrijke rol in De tandeloze tijd: als wij worden onze bepaald door onze genen, ons verleden, onze omstandigheden, hoeveel kiezen we dan eigenlijk zelf? Als je je afvraagt who has done it, stel je letterlijk de vraag naar een dader, een handelende persoon, iemand die er om de een of andere reden (het motief) kiest om iets te doen. Het slachtoffer is daarentegen degene die iets overkomt. Een slachtoffer ben je per definitie niet uit vrije wil (zodra die wil er wel is, ben je bijvoorbeeld een martelaar).
In Kwaadschiks is het allemaal niet zo duidelijk. De zogeheten dader is zwaar onder invloed van drank en cocaïne en het geladen pistool gaat op een ongelukkig moment af in zijn hand. Sowieso lijkt hij nauwelijks controle te hebben over zijn eigen gedachten of zijn eigen gedrag: ze zwiepen alle, en heel vaak volkomen krankzinnige, kanten op. In zijn fantasie heeft hij soms wel greep op de situatie, maar dat blijkt dan binnen de kortste keren een illusie. Hij wijt zijn eigen miserabele gedrag ook helemaal aan factoren buiten hemzelf, zoals aan de verkrachting door zijn pleegmoeder toen hij veertien jaar oud was. Er is eigenlijk geen sprake van dat hij een dader is, hij is helemaal niet in staat tot daden.
Inzicht
Elbarte Huistra, de politieagente die heel losjes gemodelleerd is op Cevat, is juist uiterst daadkrachtig. Ze werkt dag en nacht om haar droom te verwerkelijken – een huisje in de Algarve – maar zorgt daarnaast ook intensief voor haar paard. Als ze na de dienst de dronken oproerkraaier de weg op ziet gaan, volgt ze hem omdat ze vindt dat ze moet ingrijpen. Juist die dadendrang maakt haar tot een slachtoffer.
Waarmee natuurlijk helemaal niet gezegd is dat ze de dood ook opzoekt. Er wordt in Kwaadschiks ook gewag gemaakt van een suicide by cop – een jonge Duitse toerist die uitlokt dat de politie hem doodschiet –, maar de dood van Huistra is daar op geen enkele manier het spiegelbeeld van. Haar dood is een tragedie in de klassieke zin: een heldin met de beste bedoelingen die door het Noodlot wordt neergeslagen. De roman heeft ook de klassieke eenheden van de tragedie: tijd (het hele verhaal speelt zich af binnen 24 uur), plaats (Amsterdam-Zuid en Amstelveen) en handeling (de uitspattingen van Dorlas).
Het kenmerk van de tragedie is dat mensen niet tenonder gaan aan het kwaad, maar aan hun eigen goede bedoelingen. Aan het eind van Kwaadschiks komt ook de advocaat Ernst Quispel tot dit inzicht:
Quispel keek naar het wiegende oranje vlaggetje, en voor het eerst in misschien wel dertig jaar overviel hem het grote, natte medelijden met de mensen waar hij vroeger zo onder gebukt ging, en dat hij de afgelopen decennia met hoge doses cynisme succesvol bestreden had. Hoe ze elkaar met hun goede bedoelingen tegenwerkten. Hoe ze zichzelf met hun ambities het graf in bonjourden. En als het dan eens iets leek te worden met hun vooruitzichten werd alles onbegrijpelijk weggevaagd door een groot onbegrepen kind dat Noodlotje speelde.
(…)
Quispel zou doorgaan met het verdedigen van zware criminelen. Hij was er goed in. Zijn advocatuur was een schakel in de voedselketen van rechtvaardigheid. Maar heimelijk zou hij zijn leven willen wijden aan de verzoening van mensen die door hun goede bedoelingen tegenover elkaar waren komen te staan.
Jona Lendering zegt
De roman is niet het enige gedenkteken voor de dappere Cevat. Er is een bescheiden monumentje in de Piet de Winterlaan in Amstelveen, op de plaats waar ze is vermoord.