40 jaar tandeloos (50)
Er is een tweetal thema’s dat pas vanaf deel 5 aan bod komt in De tandeloze tijd: liefde, en jaloezie. In de delen 1 tot en met 4 lijken Albert Egberts en Ernst Quispel nauwelijks echt geïnteresseerd in hun partners. Te weinig om grote liefde te voelen, te weinig om jaloers te zijn. Als Zwanet met Ernst trouwt in plaats van met Albert blijkt uit niets dat Albert daar enorm onder lijdt. Als ze uiteindelijk van Ernst teruggaat naar Albert, lijkt dat de eerste niet te beroeren. Er is weliswaar sprake van dat Ernst vlak voor hij ontdekt dat zijn vrouw een verhouding heeft met zijn vriend, ineens ‘hopeloos verliefd’ wordt op Zwanet, maar die verliefdheid wordt de lezer alleen medegedeeld en niet invoelbaar gemaakt.
Vanaf deel 5 wordt dat anders. Jaloezie speelt met name een belangrijke rol in de delen Kwaadschiks en Kastanje a/d zee, en tot op zekere hoogte ook in Stemvorken. In Kwaadschiks vooral wordt de allerrauwste kant van die onaangename emotie getoond: de hoofdpersoon Nico Dorlas wordt zo gedreven door jaloezie dat hij alle realiteit uit het oog verliest, meent terug te moeten pakken waar hij recht op denkt te hebben, en daarbij grof geweld gebruikt. Het is jaloezie zonder liefde, met alleen maar eigenliefde. (Misschien is alle jaloezie vooral eigenliefde, ik heb geen idee, maar dat is een vraag die je je naar aanleiding van dit verhaal kunt stellen.)
Ook echte liefde krijgt pas in de laatste delen van De tandeloze tijd een kans. Het is nog nauwelijks uitgesproken, en daarom des te schrijnender in De helleveeg, waar tante Tiny heimelijk verliefd is op de man die haar misbruikt heeft. Maar de allermooiste liefde in De tandeloze tijd is misschien wel die tussen de twee politieagenten Otto Krempel en Elbarte Huistra in Kwaadschiks. Of in ieder geval is de volgende liefdesverklaring voor mij de tederste uit de cyclus en sowieso een van de ontroerendste uit de eenentwintigste-eeuwse literatuur:
Otto Krempel hield van haar zoals ze thuis haar paardenstaart los kon schudden om vervolgens met het ongekamde haar, dat in haar ogen piekte, rond te blijven lopen, net zo lang tot hij zelf de neiging kreeg om denkbeeldige slierten van zijn voorhoofd te vegen. Hij hield van haar om de steeds gedetailleerder beschrijving van hun huisje in de Algarve – het interieur, de ligging, de rotsen, het strand. Terwijl ze nog nooit in Portugal geweest waren, en de aankoop van een lapje grond nog met overwerk op het bureau bij elkaar moesten verdienen. Hij hield van het uitstekende bot onder haar linkerknieschijf, dat artsen voor een raadsel stelde omdat er nooit iets aan haar been gebroken was geweest. Hij was gek op de manier waarop ze, schichtig als een pubermeisje, eens in de twee maanden een sigaret rookte (met geheel naar binnen getrokken lippen, rook kringelend uit haar neus)… op hoe ze hartgrondig de zelfbedachte krachtterm ‘shittemetitte!’ uit kon stoten, en dan verrast om zich heen keek, alsof de kreet door een ander was geslaakt… op dat hele speciale lachje voor de verkeerde momenten… op de sponsachtige toast die over haar huisgemaakte uiensoep zeilde… en zelfs, ja zelfs op haar voorkeur voor de soap Goede Tijden Slechte Tijden (hoewel ze die door haar ongelukkige rooster zelden kon zien).
Maar bovenal hield Otto van haar onwrikbare, zeer persoonlijke opvatting van rechtvaardigheid. Niets kon de goudbruine spikkels in haar groene ogen feller doen oplichten. De te mild gestrafte misdadiger die voor een stage in de maatschappij werd uitgenodigd – dat was Elbarte.
Een van de wonderen van de taal is dat je iemand voor je kunt zien die je nog nooit in het echt hebt gezien juist doordat er allerlei details worden genoemd die je nog nooit hebt gezien. Ik heb in ieder geval nog nooit door naar iemand te kijken de neiging gekregen denkbeeldige slierten van mijn voorhoofd te vegen en ook heb ik eigenlijk geen idee hoe je te weten komt dat iemand een uitstekend bot onder haar knieschijf draagt. En toch brengen ze Elbarte Huistra tot leven, en vertederen ze de lezer.
Kenmerkend voor Van der Heijden is wel dat die vertedering vrijwel uitsluitend gaat over onvolmaaktheden: een rare knie, een mislukte toast op de soep, de liefde voor een soap. Zelfs het lachje is vertederend omdat het klinkt ‘op de verkeerde momenten’. Ook elders in De tandeloze tijd zijn mensen (mannen en vrouwen) vaak vertederd door een ander op het moment dat die een foutje maakt of zich vergist.
Passages zoals deze zijn de reden om De tandeloze tijd te lezen, niet de grote lijnen of het verhaal. Kwaadschiks heeft als geheel een bepaalde spanningsboog, maar daar moet het boek het niet van hebben. Ik denk dat lezers die het te doen is om de spanningboog, de lezers zijn die klagen dat boeken als Kwaadschiks te lang zijn: ze zijn te lang om die boog te dragen. Maar je moet de cyclus lezen om de eindeloze reeks details en niet om de boog die deze omspant. Bij de laatste delen horen recensenten vaak tot de klagers. Ik wijt dat ten dele aan het feit dat je als recensent tegenwoordig een boek heel snel moet lezen. En als je het te snel leest is Kwaadschiks inderdaad te lang. Er waren overigens bij het verschijnen van Kwaadschiks ook genoeg recensenten die precies daarop wezen.
Ronald V. zegt
Dat was nummer vijftig. Op naar de volgende vijftig. De tandeloze tijd in het honderd.
In de kunst is niets zo diep als de oppervlakte. Het gaat om het spel van de sprankelende details.