In Bea Vianens roman Sarnami, hai (1969) viel me een lidwoord op. Het komt tweemaal voor, vlak na elkaar, bij het achttienjarige personage Radj. Dat hij nog ‘een werk’ moet zoeken en dat hij ‘een werk’ heeft gevonden.
Onnadenkend gewend ben ik dit substantief aan te treffen zonder lidwoord. Wie buiten de arbeidsmarkt staat, zoekt en vindt ‘werk’. Dan is dat ‘een baan’ of, zoals dat in België dikwijls heet, ‘een job’. Dat biedt enige vastigheid, idealiter in loondienst. Vanuit die waarborg, of omdat ze gepensioneerd zijn, werpen sommigen zich op zogeheten vrijwilligerswerk. Daar staat geen geld tegenover dat Radj nodig heeft.
Wie inkomsten wenst kan ook iets tijdelijks doen. Het kortst duurt naar mijn gevoel ‘een klus’. Zoals in het kinderspreekwoord Een heitje voor een karweitje, waarvan het voortbestaan niet aan de euro hoeft te kleven. Naar mijn gevoel nemen de betaalde uren toe, en worden ze minder fysiek, bij ‘een opdracht’. Die strekt zich uit van de privé- tot de publieke sector, en voedt kunstenaars tot en met consultants.
Consultants zijn wel tovenaars. Richard Sennett toonde in De cultuur van het kapitalisme hoe zij met schaalvergrotende aanpassingen een bedrijf op zijn kop kunnen zetten door lage functionarissen er als eersten uit te laten vliegen – vast blijkt los. En het bedrijf draait er vaak stroever van, omdat deze mensen, als het ware op klusniveau, kennis en ervaring hebben opgedaan die lastig in te huren zijn. Ook liet de Amerikaanse socioloog zien dat zij een relatief smal netwerk hebben, terwijl hun leidinggevenden door een informeel vangnet altijd wel weer ergens aan de bak komen zonder zich te hoeven binden – het cliché van kosmopolitisme.
Een tweede paradox. Losse opdrachten, gevoegd aan een deadline, worden meestal achter elkaar vervuld. Maar het is helaas niet uitzonderlijk dat sommige vaste klussen of baantjes dagelijks naast elkaar moeten worden uitgevoerd om een bestaansminimum te garanderen. Geen wonder dat neoliberale deelname gefundeerd is op de geloofsbrieven van flexibiliteit en creativiteit.
De term ‘schijnzelfstandige’ laat ik maar even voor wat hij is, om nog te kunnen verwijlen bij Vianens ‘een werk’. Ik vond het prachtig dat te lezen, dacht even aan Leopolds ‘een sneeuw’, totdat ik besefte dat de omstandigheden zoals Sarnami, hai ze beschrijft onrooskleurig zijn. Vast of tijdelijk werk, alles dient om te overleven. Weer dat bestaansminimum, een begrip dat mensenrechten aanroept.
Fictionaliteitsprincipe
Ongemakkelijk geworden snelde ik naar de digitale Van Dale. Daar blijkt het lemma ‘werk’ zestien betekenissen te genereren. Ik heb ze ademloos gelezen en meen dat een woordenboekenmaker geen rust krijgt. Wat zal er bijvoorbeeld gebeuren met geschoold, ongeschoold werk (‘waarvoor je wel, resp. geen vakopleiding gevolgd hoeft te hebben’), ook wegens het steeds impopulairdere vak van politicus?
Als heiden waren de werken Gods mij bekend, maar op mijn oude dag leer ik dat het werk des vlezes een ongelooflijk eufemisme is geweest. Ontroerend in die categorie dunkt me het zwarte werk, dat allicht met wat sublieme huiver verwijst naar doodskisten omdat die zwartgelakt waren. Uit Jos de Muls Paniek in de polder had ik nota bene begrepen dat je in sommige culturen professionals kunt inhuren om bij het graf van familieleden te huilen.
Volgens mij heet dat laatste outsourcing, in dit geval van emoties. Van Dale herinnert eraan dat je ook lichaamsbeweging kunt outsourcen. Hoe relaxed rept de eerste betekenis immers van de bal het werk laten doen. En de laatste betekenis doet aan outsourcing van precisie, aan het eind van een opsomming: naam, geboortedatum, adres, telefoonnummer, dat werk.
Vlak daarvoor meende ik het onbepaalde lidwoord van Bea Vianen verklaard te zien. Bij de vijftiende betekenis van werk valt te lezen: ‘SR baan, betrekking’. De afkorting in kapitalen slaat op Surinaams-Nederlands. Doordat Vianen ‘een werk’ tweemaal gebruikt in de directe rede, vergroot ze zowel de levendigheid als authenticiteit. En ik ben nu toch wat geruster geworden voor Radj.
Bovendien is Sarnami, hai een roman, die we stoelen op een fictionaliteitsprincipe. Refererend aan de wereld daarbuiten passeerde onlangs echter een woord dat mijn kennis op losse schroeven zette: ‘flexnomaden’. Het blijkt geen pleonasme.
Ik kwam ‘flexnomaden’ tegen in de betrokken studie Uitgewoond. Waarom het hoog tijd is voor een nieuwe woonpolitiek (2022) van stadsgeograaf Cody Hochstenbach. Hij doelt met dat woord op mensen die zo gewend zijn aan tijdelijke huurcontracten, dat ze zich niet eens meer in hun buurt proberen te settelen. Hun inkomen is te gering om iets vasts boven het hoofd te bemachtigen, al is het in huur.
Door mijn periscoop op Vianen kan ik Hochstenbachs begrip nu in verband brengen met een sport in de arbeidsvervulling: jobhoppen. Meer dan ooit krijgt dat begrip iets luxueus dat vanuit een select idee kosmopolitisch kan heten, terwijl flexnomaden allicht gedwongen zijn klussen aan te nemen die niet steeds in de buurt liggen. En het werk van Radj is nachtdienst op een ziekenhuis.
Dit stuk verscheen eerder op de Honingpot
Laat een reactie achter