40 jaar tandeloos (74)
Met Stultifera navis, het in 2021 in kleine, bibliofiele editie verschenen tiende deel van De tandeloze tijd wordt er een nieuwe kleur van aan het palet van emoties toegevoegd: dat van de spijt. De korte roman beschrijft een bootreis die Albert Egberts en zijn vriendin Corinne Suwijn in 2019 maken door het noorden van Noorwegen, om het noorderlicht te zien, maar ook om een geschiedenis van twintig jaar eerder tot klaarheid te krijgen: hoe hebben beide in 1999 gehandeld nadat ze besloten hadden om Hans Krop, Corinnes man en Alberts vriend, en van beide de nemesis, een handje te helpen met de zelfmoord waarmee hij eindeloos had gedreigd?
Wie Albert Egberts een beetje kent – en wie vele delen Tandeloze tijd achter de rug heeft kan misschien beweren hem inmiddels een beetje te kennen – weet dat hij wel met een pistool in zijn hand kan staan, maar Krop uiteindelijk, ondanks zijn beloften aan Corinne, niet over de grens zal helpen. Dat zal zij zelf moeten doen. Ze gebruikt daarvoor een scheermesje – iets wat in zekere zin al lang geleden werd aangekondigd, bijvoorbeeld in het boekje Sabberita uit 1998, waarin er over haar werd gezegd dat haar tong als een scheermes was waar honing vanaf druipte.
Corinne biecht bovendien op waarom ze zoveel decennia bij Krop gebleven is, en er dan uiteindelijk toch een einde aan gemaakt heeft. Ze voelde zich emotioneel door hem gechanteerd, nadat hij haar op vakantie in Castelldefels aan de Costa Brava uit de handen had gered van een bende jongens die bezig waren haar te verkrachten, en doordat hij haar later die nacht ervan weerhouden had om vanwege het gebeurde zelfmoord te plegen. Maar op het laatste moment biechtte hij op dat hij haar veel eerder had kunnen redden, maar er niet toe kwam tot nadat de laatste jongen haar had verkracht – uit geilheid, volgens Krop zelf, uit machtswellust volgens Corinne.
Uit Vallende ouders weten we dat Albert in de jaren zeventig zelf zich elders aan de Costa Brava (noordelijk van Barcelona, in plaats van zuidelijk, waar Castelldefels ligt) allesbehalve elegant heeft gedragen tegenover de 15-jarige Juliette, en uit Kastanje a/d zee dat hij er getuige was van allesbehalve ridderlijk gedrag van Hans Krop.
De kijk op de mannelijke seksualiteit wordt gaandeweg De tandeloze tijd almaar zwarter.
Ook over het schrijverschap krijgt Albert Egberts twijfels, of in ieder geval de deeldiscipline die hij zelf beoefent, het toneelschrijverschap. Je moet er te veel voor overleggen met anderen: “Romancier, dat had ik beter kunnen worden.” Maar wie alle eerdere delen van De tandeloze tijd gelezen heeft, beseft dat het volgende feit ook de romanschrijver Van der Heijden getroffen moet worden:
‘Wacht, ik heb hier ergens genoteerd staan wat Mozart aan zijn vader schreef over een te lange monoloog in het libretto van Ïdomeneo. Hij herinnerde Leopold aan een Hamlet die ze samen in Salzburg hadden gezien, en hoe een ingekorte versie van de alleenspraak zoveel effectiever zou zijn geweest. Zijn vader moest bij de librettist van Idomeneo pleiten voor een gesnoeide monoloog, want die zou meer indruk maken. Kijk, dat durfde theaterdier Mozart zomaar over Shakespeare te schrijven.
‘Ik buig nederig het hoofd,’ zei ik dan maar.
Mozart is de muzikale held van Egberts en vermoedelijk Van der Heijden. In Advocaat van de hanen werd Mozarts brutale uitspraak tegen de keizer nog geciteerd die had gezegd dat zijn opera ’teveel noten’ zou hebben: “Precies zoveel als er nodig zijn, Majesteit”. Dat was ook Van der Heijdens motto.
Te veel woorden was dus in ieder geval ook voor Mozart wel mogelijk.
Nu we bijna bij het einde van het tot nu toe verschenen deel van de cyclus zijn, durf ik wel te zeggen dat ik het verwijt niet zo goed begrijp. Of in een theater misschien wel – op een bepaald moment begint dat pluche je te hinderen en wil je ook wel weer eens naar huis. Maar in een boek? Hoe kunnen boeken goed en mooi zijn en dan toch ’te lang’? En dan zeker boeken als die van Van der Heijden, waarin het gaat om de details?
Maar het is een feit dat de opmerking heel vaak terugkomt in recensies, en dat het ook een thema is dat in De tandeloze tijd regelmatig wordt aangereikt. Zou de serie (nog) succesvoller zijn geweest als hij had bestaan uit pakweg 40 korte romans, die met ijzeren regelmaat van ééns per jaar zouden zijn verschenen, in plaats van uit de twaalf gemiddeld genomen behoorlijk dikke boeken die verschenen zijn in een paar uitbarstingen met steeds wat langere pauzes ertussen?
Overigens kondigen zich ook in dit deel alweer allerlei nieuwe verhalen aan. Zo leren we dat Marike de Swart midden jaren negentig in de gevangenis heeft gezeten vanwege een crime passionel, en dat ze bovendien die gevangenis niet levend uitgekomen is, en dat Albert dingen dingen zijn overkomen die in De tandeloze tijd ongedocumenteerd zijn, al kan iedereen die het leven van zijn geestelijk vader een beetje kent ernaar raden: “Tien jaar geleden overkwam mij een eindeloos veel groter ongeluk, zoals je weet.”
Dat het verhaal van de bootreis tussen Corinne en Albert zich in 2019 afspeelt, wat óók het jaar is waarin Zwanet háár herinneringen aan haar affaire met Corinne te boek stelde, blijkens Stemvorken, kan ook geen toeval zijn. Wat is er in dat jaar gebeurd, dat het echtpaar zo opnieuw gefascineerd raakte door ‘de Venus van Mierlo’, zoals Corinne ook genoemd wordt? Het eind van Stultifera navis eindigt met een vraag: gaan Corinne en Albert zich gezamenlijk aangeven bij de politie, of gaan ze ieder naar de echtelijke woning? In beide gevallen kan ik me voorstellen dat Zwanet redenen genoeg had om zelf ook weer eens goed na te denken over haar amour fou, voor de fascinerende vrouw die Corinne is.
Robert Kruzdlo zegt
Ik hoop op meer Marc.
“Hoe kunnen boeken goed en mooi zijn en dan toch ’te lang¿” Dat komt door de schrijfdrift van het ‘zuhanden’ zijn, het genoegen van de schrijver de lezer zijn onbekende innerlijk herhaaldelijk oneindig in de breedte op te dissen. Het genoegen beleven dat de lezer terugkeert, die verslaafd is aan té grote porties innerlijke sjeu, jeu, aan zijn verteldwang die de vorm heeft aangenomen van een file die nooit eindigt; een colonne boeken die waarschijnlijk de geschiedenis ingaat als de ripper van de literatuur, in al zijn schoonheid, verblindende hoeveelheid uiteindelijk bezwijkt aan het gewicht dat de lezer niet meer ogen kan. Oscar Wilde: The only thing worse than being talked about is not being talked about. Een boek was misschien genoeg geweest om onsterfelijk op te gaan in het licht van één hand: die van God.