Als iemand de uitdrukking ‘you are a scholar and a gentleman’ gebruikt, denk ik altijd aan Frans Hinskens: iemand die een echte geleerde is én een heer, iemand die voorkomend is, en probeert anderen te helpen. Vandaag pensioneert hij van de twee plaatsen waar ik ook werk – het Meertens Instituut en de Radboud Universiteit.
Een echte geleerde: Frans heeft, volgens mij al als promovendus een grote vraag onder zijn hoede genomen die hij graag opgelost wil zien. Dat is het probleem van de klankverandering: iedereen weet dat de klanken waarmee mensen woorden maken in de loop van de tijd veranderen. Wij zeggen nu geen mensch meer, met aan het eind een k of een ch-klank, maar mens. Hoe is dat precies gebeurd? Niet dat op een ochtend iedereen wakker werd en ontdekte dat-ie die slotklank niet meer kon zeggen. Op de een af andere manier is langzaam maar zeker gebeurd, in de loop van enkele generaties. Maar hoe gaat zoiets, geleidelijk? En waarom doet iedereen daar op een zeker moment aan mee? Hoe komt het dat zulke processen uiteindelijk niet alleen één woord betreffen, maar alle woorden die op sch eindigen? En op een grotere schaal: hoe drijven dialecten uiteindelijk uit elkaar, of juist naar elkaar toe?
Uiteindelijk is dat een heel belangrijke vraag – om hem te beantwoorden moet je van alles begrijpen over hoe de menselijke geest werkt, hoe wij reageren op elkar, en dus hoe samenlevingen werken. Omgekeerd kun je denk ik niet zeggen dat je de mens begrijpt als je geen antwoord hebt op die vraag.
Ik ken eigenlijk weinig geleerden die zozeer een duidelijk eigen onderzoeksprogramma hebben. De meesten – ook ik – fladderen maar een beetje van het ene naar het andere. Er zijn anderen in de wereld die aan dezelfde vraag werken als Frans, en die kent hij allemaal, ook al omdat het er waarlijk niet veel zijn – en zeker niet veel die net zo breed belezen zijn in het onderwerp als hij. Hij blijkt altijd een indrukwekkende hoeveelheid literatuur te hebben gelezen in heel brede zin – niet alleen over hoe taalklanken werken en hoe taalverandering werkt, maar ook over allerlei specifieke gevallen, zoals de manier waarop het Afrikaans in de loop van de tijd veranderd is, of hoe het Surinaams Nederlands gaandeweg vorm heeft gekregen.
Een modieus onderwerp is het bepaald niet – eerder een kwestie die al vele tientallen jaren speelt en waar je onvermoeibaar aan moet samenwerken, zonder dat het je vaak in de spotlights zet. Je moet echt een internationaal netwerk om je over dit onderwerp te buigen. Frans heeft ook met de meesten van die mensen samengewerkt, en ik denk dat er in de loop van de afgelopen decennia ook echte vooruitgang is gemaakt in dat onderzoek. Ik heb daar in dit tijdschrift ook af en toe over geschreven.
Een heer (m/v/x): Frans gunt anderen ook het onderzoekspad dat zij opgaan, ook als dat behoorlijk afwijkt van het zijne. Competitiedrang, vooral het soort competitiedrang dat geneigd is om anderen weg te duwen om er zelf beter van te worden, is hem vreemd. Hij is een tijdje hoofd van de afdeling Variatielinguïstiek geweest – een functie die natuurlijk rouleerde, zoals dat hoort. Hij wist precies wat iedereen aan het doen was, en maakte melding van ieder congres waar iedereen een ‘keynote’ zou geven. Hij was bovendien een van de weinige collega’s wiens interesse zich ook op een vanzelfsprekende manier uitstrekte naar partners en kinderen van de collega’s.
Hij heeft het in de afgelopen jaren ook steeds opgenomen voor met name jongere collega’s van wie hij vond dat ze niet goed behandeld werden. Hij deed zijn best om contacten goed te houden, ook met collega’s die zelf deze collegialiteit niet altijd konden opgbrengen.
Er is steeds minder ruimte in het academisch bedrijf voor echte geleerden – mensen die bereid zijn zich vast te bijten in kwesties die de mensheid nu eenmaal ooit moet oplossen – en die hun werkzame leven daarvan in staat stellen. En de echte geleerden die er zijn, zijn dan juist vaak weer te monomaan om zich heel veel te bekommeren om anderen, vooral als die anderen niet toevallig ook aan de problemen werken waarin zij geïnteresseerd zijn.
Bovendien is traditioneel collegialiteit echt niet de grootste kwaliteit van van de gemiddelde geleerde, die toch vooral bezig is om zelf naam te maken en belangrijke dingen te doen. Er wordt weliswaar steeds vaker de lof gezongen van team science, maar échte (democratisch gevormde) wetenschappelijke teams zijn er nauwelijks. Vaak is een team toch vooral rondom een zogeheten ster georganiseerd.
Het was voor mij een grote eer een collega te kunnen zijn van iemand die zo’n goede collega was, door dik en dun. Hij blijft natuurlijk vast nog aan het werk, maar op het Meertens Instituut en aan de Radboud Universiteit zal hij gemist worden.
Dit is een geschreven versie van een toespraakje dat ik gisteren heb gehouden op een symposium ter ere van Frans Hinskens.
UIF zegt
En daarmee is ek dit 100% mee eens!