Een paar eeuwen geleden was het doodnormaal. Was je verkouden, dan had je een geperforeerd bundeltje met aromatische kruiden en ambergris om je nek waaraan je af en toe kon snuiven. Een soort van neusspray avant la lettre. Tot in de zeventiende eeuw droegen rijke stedelingen dikwijls zo’n kruidenmix ingesloten in een edelmetalen houdertje (vaak een bolletje) om de nek, niet alleen voor de gezondheid maar ook om de nare geuren van de stad dragelijker te maken. Zo’n bundeltje of bolletje heette vroeger een reukappel of pomander en we komen dit medicinale object geregeld tegen in de medische literatuur van de Europese en Arabische middeleeuwen.1
Reumappel
Onlangs liep ik in een middeleeuwse rekening uit het land van Schoonhoven en Gouda een bij lexicografen onbekend Middelnederlands woord voor pomander tegen het lijf. In deze rekening die de inkomsten en uitgaven van het hof van de graven van Blois van het jaar 1379 opsomt, lezen we het Middelnederlandse woord reumappel.
Item van eenen reumappel an te ruken dien Goodscalc maken dede in een gulden hoornkin dat mijn heer hadde 24 sc. (Nationaal Archief, toegang 3.19.10, inv.nr. 44, f.42)
Dit woord dat ontbreekt in het Middelnederlands Woordenboek van Verdam en Verwijs, werd al opgemerkt door historicus H.A. Verhoef die vanuit de context begreep dat het hier om een pomander ging.
Verhoef was echter enigszins bevreemd door de vorm reum- in reumappel waar hij verwachtte “reukappel” te moeten lezen (zie Verhoef 2016: 95), maar de etymologie van het eerste element is niet duister. Het gaat hier zonder twijfel om het Middelnederlandse woord reume (MNW s.v. reume), een leenwoord uit Oudfrans reume, dat gebruikt werd om een ziekte aan te duiden die naar men meende veroorzaakt werd door een ophoping van lichaamsvloeistoffen.
Deze link tussen het Middelnederlandse woord reume en pomanders komt uitdrukkelijk naar voren in Johan Ypermans “Medicina” uit 1351 waar we de volgende uitleg terugvinden:
Gedragen vore den nese pomum ambrum die fray es (…) desen appel dragen grote liede in de hant ende houden vor den nese jegen die reume die men heet in sulke steden matral. Dese appel geduert wel 10 jaer goet als men wel maect van nuwen specien. (Koninklijke Bibliotheek Brussel, Manuscrit nr. 15624-41, f59v.)
Hieruit blijkt dat de “reume” waartegen de “pomum ambrum” werkzaam zou zijn een soort van verkoudheid is, een betekenis die ook nog in het Modernfranse rhume behouden is (Weijnen & Ficq Weijnen 1995: 165).
Matral
In de “Medicina” lezen we naast reume ook het woord matral dat kennelijk eveneens verkoudheid betekent (zie ook Huizinga 2003: 348). Dit woord komt driemaal in de tekst voor:
1. Corisa of catarrus. dats .1. ongemac dat men heet den matral of die reume
2. Dits oec .1. goet experiment iegen den matral die comt van couden humoren
3. iegen die reume die men heet in sulke steden matral
Leon Elaut, de uitgever van de middeleeuwse tekst, merkte in een afzonderlijk artikel uit 1972 op dat het woord matral niet in de Middelnederlandse woordenboeken staat en hij geen overtuigende etymologie kon vinden. Naar mijn mening gaat het bij matral waarschijnlijk om een uit het middeleeuwse Frans of Waals afkomstige term aangezien ook de rest van Ypermans geschriften uitbundig uit het Oudfranse medische vocabulaire lenen. We mogen dan bijvoorbeeld denken aan een afleiding bij Oudfrans maltraire “lijden, pijn hebben” waar dissimilatie is opgetreden (bv. Oudfrans maltrai “leed, pijn” > matral) of eventueel een samenhang met Oudwaals macral “tovenares” en macraller “betoveren” (zie Remacle 1967: 363; FEW s.v. makelare) middels een verlezing van <t> voor <c> in de handschriftoverlevering. Mocht iemand een betere suggestie hebben, sta ik natuurlijk open voor alternatieve etymologieën.
Conclusie
Tot besluit van deze korte blogpost hier nog even het volgende: het gebeurt met enige regelmaat dat historici en archivarissen in middeleeuwse rekeningen en registers woorden of samenstellingen aantreffen die niet in de woordenboeken staan. Het lijkt mij daarom een goed idee dat wij historisch-taalkundigen en Neerlandici (mbv transkribus en een digitaal meldpunt?) een nieuwe poging doen om de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne administratieve bronnen na te speuren op tot op heden onopgemerkt lexicaal materiaal. Zodoende kunnen ook nog in de éénentwintigste eeuw nieuwe delen van de historische Nederlandse woordenschat boven water komen.
Voetnoot
1. De oudste vermelding in Noordwest-Europa van een pomander die ik heb kunnen vinden bevindt zich in de huishoudrollen van de Engelse koning Henry III waar we in 1261 over een “compotum de uno pomo de aumbre cum apparatu auri et diuersis lapidibus” lezen (Wardrobe Acc.Hen.III (PRO) [OD col.]1.m.1). In Frankrijk zelf treffen we een “pome d’ambre” aan in de boedelinventaris van de Franse koningin Clementia van Hongarije uit het jaar 1328 (InvClemD, DEAF SV pon).
Bibliografie
- Elaut, L. (1972a). “Etymologie en betekenis van enige leen- en bastaardwoorden in de vaktaal van Johan Ypermans Medicina.” Leuvense Bijdragen, Tijdschrift voor Germaanse filologie 61e jaargang, 1972, 13-28
- Yperman, J., & Elaut, L. (1972b). De medicina van Johan Yperman : naar het Middelnederlands Hs. 15624-41 (14e eeuw) uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Gent: Story-Scientia.
- Huizenga, E. (2003). Tussen autoriteit en empirie: de Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context. Verloren.
- Remacle, L. (1967). Documents lexicaux extraits des archives scabinales de Roanne (La Gleize) 1492-1749, Paris.
- Verhoef, H. A. (2016). De graven van Blois; heren van Schoonhoven en Gouda. Schoonhoven: Historische uitgaven Schoonhoven.
- Verwijs, E., Verdam, J., & Stoett, F. A. (1882-1952). Middelnederlandsch woordenboek. ‘s-Gravenhage: Nijhoff.
- Weijnen, A. A., & Ficq-Weijnen, A. P. G. M. A. (1995). Ziektenamen in de Nederlandse dialecten. Den Haag: SDU.
Laat een reactie achter