Als een van de interessantere ontwikkelingen in de taalwetenschap van de afgelopen jaren beschouw ik de belangstelling voor het gesprek: het idee dat taalbouwwerken dingen zijn die je meestal letterlijk in samenspraak met anderen maakt. Dat de kern van taal misschien niet ligt in de beslotenheid van een hersenpan, maar in wat zich tussen mensen afspeelt: dat wij dieren zijn die denken met gebruikmaking van andermans hersenpan.
Natuurlijk hadden sommige mensen die belangstelling al veel langer, conversatie-analyse is inmiddels een eerbiedwaardige discipline. Maar de laatste tijd lijkt het inzicht door te breken naar de mainstream van het vak.
Een oude en filosofische vorm die het idee had was dat van de taalspellen van Wittgenstein die zij dat betekenis wordt vastgelegd in het gebruik van taal. Wat een woord betekent kun je niet ergens vastleggen, maar is afhankelijk van welk ‘spel’ je aan het spelen bent. Bij die spellen moet je dan denken aan zulke uiteenlopende dingen als ruzie maken met je geliefde, solliciteren bij een multinational, of bidden tot een opperwezen.
Geknoopt
In een nieuw artikel in het tijdschrift Linguistics & Philosophy zetten de Canadese taalkundigen Jonathan Ginzburg en Kwong-Cheong Wong uiteen wat het belang is van dat inzicht en hoe je het zo precies kunt maken dat je het ook wetenschappelijk kunt toetsen.
Voor dat belang wijzen ze op het volkomen alledaagse fenomeen dat mensen een gevoel hebben voor de gepastheid van beweringen of vragen in een bepaalde situatie. Neem de vraag ‘Heb je de nieuwe Barbie-film al gezien?’ Die roept op zijn minst verschillende gevoelens op als hij wordt geuit in een echtelijke ruzie, een sollicitatiegesprek of een gebed. Wat al die gevoelens gemeen hebben is dat je (dat iedereen) op zijn klompen aanvoelt dat geen van die situaties eigenlijk het moment is om die vraag te stellen.
Mensen hebben kortom in hun hoofd pakketjes met verwachtingen die ze in hun hoofd hebben als er een bepaald taalspel begonnen is. Wanneer je iemand vluchtig begroet op straat (‘Hoi!’), verwacht je niet dat die zegt ‘Ik heet u allen van harte welkom’. Dat laatste verwacht je wel als iemand aan het begin van een congres op een podium geklommen is en een burgemeesterssjerp draagt. Sommige gesprekken zijn heel formeel geregeld, zoals het gesprek dat een huwelijksvoltrekking is (‘Wat is daarop uw antwoord?’) Onder conversaties worden in dit geval ook lange monologen zijn: ook een uitzending van het Journaal is in deze zin een conversatie, zij het dat er dus maar één persoon aan het woord is, want er zijn wel meteen allerlei verwachtingen, zoals dat de persoon verschillende onderwerpen aan zal snijden, en dat deze op de een of andere manier duidelijk van elkaar worden gescheiden (de nieuwslezer praat niet het hele nieuws aan elkaar in één langlopend verhaal waarin alles aan alles geknoopt wordt’).
Nieuw formulier
Mensen stellen af en toe ook het type gesprek dat ze aan het voeren zijn aan de orde: “ik kwam hier voor een constructief gesprek, als u ruzie zoekt, doet u dat maar elders”; “hebben we nu een sollicitatiegesprek of zitten we maar een beetje te kletsen?”, “dit vind ik wel ongepaste praat voor een verkoper van deegwaren”.
Het is misschien wel de grootste structurerende eenheid van taal – groter dan de lettergreep, de woordgroep, de zin, of de alinea. Maar het is met soortgelijke raadselen omgeven: hoe komen mensen, vaak zonder veel instructie aan de soms heel precieze intuïties over al die verschillende scenario’s van de honderden verschillende taalspellen die we iedere dag zomaar spelen? De schrijvers van het artikel in Linguistics & Philosophy laten zien dat je een algemeen schema kunt opstellen dat voor allerlei soorten gesprekken geldt, een soort formulier waarmee je kunt opschrijven wat er specifiek is aan dit gesprek: wat moeten gesprekspartners weten? Wat voor soort kwesties liggen op tafel? Wat wordt er op een bepaald moment van ieder van de gesprekspartners verwacht?
Het lijkt alsof we allemaal een grote stapel van dat soort formulieren hebben liggen, over allerlei soorten gesprekken. Zodra iemand ons benadert, halen we zo snel mogelijk het juiste formulier, met het juiste scenario, tevoorschijn. Komen we in aanraking met een nieuw type gesprek – bijvoorbeeld omdat we gekozen worden tot de gemeenteraad, waar op een bepaalde manier vergaderd wordt – dan maken we ook mentaal en min of meer onbewust een nieuw formulier aan.
Robert Kruzdlo zegt
‘… dan maken we ook mentaal en min of meer onbewust een nieuw formulier aan.’ En hoe ziet dit formulier eruit¿ Niet een vel papier van hout, cellulose of toch; of bestaat dat leeg vel papier uit bio-fysisch-neurotaal¿ Taalspelen zijn waar de voorkant van bekend is maar de achterkant niet. Je kunt dit makkelijk ontdekken door naar je dromen te kijken.