Interessant stuk van Marc van Oostendorp over de taal van Lale Gül op Neerlandistiek, die zich in haar oeuvre weinig gelegen laat aan de norm, de voorgeschreven standaard, en die allerlei uitdrukkingen verhaspelt, en zich nogal veel vrijheid veroorlooft wat het gebruik van vaste voorzetsels betreft. Je kunt – net als Van Oostendorp – begrip opbrengen voor die stilistische overtredingen, want literatuur heeft sowieso iets normdoorbrekends, en taalverandering is van alle tijden. Ik ben ambtshalve vertrouwd met die argumenten, maar als ik eerlijk ben moet ik vaststellen dat ik zelf niet zo ruimhartig ben. Als ik de voorbeelden lees, dan vermoed ik dat de EEG-schrijfnaald nerveus een P600-piek op het millimeterpapier krabbelt, en dat mijn hartritme verandert. Waarom? Waarom ben ik zo bekrompen? Ik wéét dat reflexief ‘hoeden’ in het Middelnederlands niet met vast voorzetsel ‘voor’ voorkomt, maar net zo goed een genitiefobject toelaat (‘Alexander, hoet di dies […]’) of een ander voorzetsel (‘Dat hem elc hoede van sulker saec’), en toch vind ik het maar niks als iemand met die voorzetsels gaat knoeien nu.
Ik denk dat de stilistische gaffes me zo tegenstaan omdat ik me niet van de indruk kan ontdoen dat de afwijkingen geen aanwijzing zijn voor creatieve extravagantie, maar, in mijn verstarde visie, een morsig onvermogen om goed te schrijven. Die indruk is misschien onterecht – dat besef ik heel goed: er is een grote norse grijsaard in mij neergedaald, met een verkalkt grammaticaal systeem dat niet meer de enthousiaste plasticiteit kan opbrengen om het taalgeweld van de jonge wolven te omarmen. Terzijde: ik denk niet dat het etnische profiel van de auteur er iets toe doet. Ik zou dezelfde reactie hebben bij enige andere schrijver of blogger. Ik heb hetzelfde gevoel van afgrijzen bij de Belgische vlogger Acid.
De vrijpostige schrijfstijl van Lale Gül maakt op mij de indruk van de Yellowstone Wolf die gekleed als sjamaan met bizonhoorns het Capitool bestormt: een fotogenieke expressie van een geestdriftige maar tegelijk ook wat stuurloze en brallerige anarchie. Als iemand “aan overpeinzingen verzonken” opschrijft, dan hoor ik een soort grammaticale flat-earther aan het woord. Ik weet niet hoe het komt, want ik ken Lale Gül niet. Ik vind het vreselijk van mezelf, maar het is niet anders. Misschien is het de parmantige trek om de mond van het auteursportret, dat blijkbaar in volle glorie voor op het kaft moest in plaats van op de achterflap. De eis dat de stem van het boek of de personages samenvallen met de auteur (of de vertaler) wordt hand over hand sterker.
Wil ik zo’n boek verbieden? Nee, natuurlijk niet! Leven en laten leven. Maar het schuurt, net als wanneer je iemand in bikini een proefschrift zou zien verdedigen, de faculteitsraad ziet voorzitten terwijl hij krakende winden laat, of met een natte lepel in de suikerpot ziet gaan.
Ik denk dat wetenschappelijke tijdschriften om dezelfde reden zo hameren op genreconventies en idiomaticiteit als je stukken instuurt: ze vinden dat het niet hóórt om anders te schrijven. De marge om je wat vrijer uit te drukken, is dan plots uiterst gering. Zelfs een oerburgerlijk type als ik, moet soms een te informeel geachte uitdrukking herformuleren op last van de redacteur. Bizar, want die redacteurs zetten net zo lief het petje van variatiofiele sociolinguïst op als ze zich over hun eigen ruwe data buigen.
Misschien is het wel goed dat iemand van mijn leeftijd, sociaal-economische status en culturele achtergrond terugdeinst bij inbreuken op idiomatische wendingen. Je wil niet dat de jongere garde zich niet meer kan afzetten. Van mijn collega Stef Grondelaers heb ik gehoord dat uitstekende studenten bewust schrijffouten gingen maken. Ze konden het zich permitteren. Karel van het Reve – die zelf ook misprijzend kon schrijven over stilistische uitglijers in de literatuur – heeft eens gezegd dat jongeren altijd de norm overtreden: in zijn schooltijd was het een daad van suïcidale rebellie als je met een krijtje ‘poep’ op het bord schreef, maar toen dat niet meer zo erg was, gingen jongeren bushokjes in brand steken. Misschien zijn na de bushokjes de idiomatische uitdrukkingen – laatste bastion van burgerlijk conformisme – aan de beurt.
Robert Kruzdlo zegt
Essay: Een morsig onvermogen om goed te schrijven is biologisch bepaald. Elke indruk over taal heeft ook een biologische herkomst. Taalrebellie, een breinkraker, kan veel geld opbrengen. Maar als ik mij even neervlij bij de wetenschap, de metafysische feiten, wakker wordt uit een narcose dan raaskal ik terecht: Chemische én fysiologische reacties bepalen het autonome zenuwstelsel, dynamische interactie tussen de parasympathische en de sympathische input, het hartritme en cognitieve functies; taalcognitie en het zenuwstelsel zijn dikke vrienden van elkaar. Je ziet alleen de voorkant en nooit de achtergrond van deze bevindingen. Immers als niemand weet wat er precies gebeurt in het binnenbrein, zingende chemische neuronen, fysiologische uitslagen opgetekend door het spierstelsel, hartslag, cardiovasculaire fysiologische gelaatstrekken trekken, zuurstofrijke, profonetische klanken en zonder kennis van postfonetische klanken. Je kunt dit bij jezelf waarnemen: profonetische klanken willen talig worden en voor je het weet voel je terecht dat hét ergens vandaan moet komen vóór het er is, voor het op papier staat. Ergens achter je ogen komt het naar de voorgrond, door het chemisch en fysiologisch neuraal netwerk dat warm op je schoot wordt geworpen. Onderzoek naar taal moet dus in profonetische sferen gebeuren. Maar dat is onmogelijk. Emoties, gevoel, vervolgens cognitie, door allerlei biologische systemen, wordt een mens talig. (De voorkant en de achterkant-grond aspecten van cognitie die a priori niet direct waarneembaar zijn.) Ik heb dit aan de lijve ondervonden. Toen ik wakker werd uit een narcose vroeg de verpleger in de uitslaapkamer waarom ik mijn vinger in de lucht bewoog. Wakker wordend zei ik dat ik een andere foto wilde zien op mijn tablet. Vervolgens ontdekte ik dat ik andere benen had om op te staan, twee voeten en een binnenlichaam die zijn gang ging zonder dat ik kon ingrijpen. Mijn verstand had een reset nodig. Mijn lichaam deed wat het moest doen om mij voort te bewegen maar anders dan voorheen. Ik was dezelfde met een ander neurologisch systeem: de rugoperatie was geslaagd. Eén beknelde zenuw was in de ruggenwervel bevrijd. Ik hoorde mensen kreunen, ze hadden pijn of deden net alsof om langer in het ziekenhuis te verblijven. (Sic.) Schrijven ging niet. Ik noteerde wat zinnen die ik om mij heen hoorde. Foutieve zinnen als: u kunt de bel drukken, om acht uur gaan we de medicijnen verdelen enz. Ik luisterde naar profonetische stemmen die galmden op de zieke-ziekenzaal. Taalzaal.
*
De schrijver ontwaakt altijd uit zijn coma, zijn binnenbrei. Profonetische ben je zwanger van iets dat taal, een boek heet. Och je weet niet beter. Och wat zijn we toch nog onwetend.
Frans de Graaf zegt
Mooie en inspirerende stukjes van Marc van Oostendorp en Freek van de Velde. Ik vat ze even samen: Van Oostendorp ziet het taalgebruik van Lale Gül – met veel voorzetsels en andere taalelementen die, zoals Gül ze gebruikt, vaak worden aangemerkt als taalfouten – als haar specifieke variëteit van het Nederlands die het haar vrijstaat in een boek te gebruiken. Van de Velde ziet in dat taalgebruik een onvermogen om goed Nederlands te schrijven waardoor de lezer niet het taalgebruik onder ogen krijgt dat hij terecht verwacht.
De vrijheid van Gül om te schrijven zoals ze wil, staat niet ter discussie. Wel betwijfel ik of zij in alle gevallen bewust een speciale stijl hanteert. Dat zou betekenen dat zij het risico dat haar boek ten prooi valt aan taalpuristen voor lief neemt. Dat lijkt me onwaarschijnlijk. De meeste prozaschrijvers willen dat hun boeken gelezen en gewaardeerd worden. De vrijheden die zij nemen met de taal blijven vrijwel altijd binnen de geldende grammaticale en lexicale regels. Dat is ook wat de lezer mijns inziens verwacht, zoals hij dat ook verwacht van ambtelijke of politieke stukken, wetenschappelijke artikelen, kranten, sollicitatiebrieven en alle formele teksten.
De woordkeuze van Gül roept wel een bepaalde sfeer op, maar wekt mijns inziens bij de lezer op de eerste plaats de indruk dat zij het Nederlands niet goed beheerst. Ik kan me vergissen, maar ik denk dat weinigen de taaleigenaardigheden van Gül als een bijzondere, positieve kwaliteit van het boek beschouwen.
De moderne taalkunde lijkt vaak te miskennen dat de meeste taalgebruikers vinden dat de taal onderworpen is aan regels die moeten worden gerespecteerd. Veel taalkundigen vinden terecht dat de taal moet worden bestudeerd zoals hij in allerlei situaties wordt gebruikt, maar daar hoort de perceptie van taalelementen in termen van juist of onjuist nadrukkelijk bij. Wie taalverschillen wegrelativeert (¨Het is lale Gül-taal”) draagt een klein steentje bij tot een alles-moet-kunnen-mentaliteit. Taalkundigen en, in het algemeen, docenten hebben een verantwoordelijkheid, namelijk aangeven welke taalnormen op een bepaald moment in de geschiedenis de beste papieren hebben en om die reden ook in het onderwijs worden aanbevolen. Wie die verantwoordelijkheid miskent, schaadt leerlingen en studenten die concluderen dat het allemaal niet zoveel uitmaakt en later tot hun schade ontdekken dat de samenleving daar anders over denkt.
Ik ben er zeker niet voor om de meerderheid of “het volk” in alles het laatste woord te geven, maar de overtuiging dat geschriften die in het openbaar circuleren correct en idiomatisch geformuleerd moeten zijn, tenzij met een eventuele afwijking bewust een aanwijsbaar effect wordt bereikt, wordt breed gedragen. Laten we van uitgevers vragen dat zij doen wat van hen wordt verwacht, namelijk teksten produceren die gesteld zijn in correct Nederlands. Ook correct Nederlands laat voldoende ruimte voor creativiteit.
Luc Vrielinck zegt
Beste Freek Van de Velde,
Hartelijk dank voor je verhelderende tekst hierboven. Mijn gedachten zijn echter blijven hangen bij de passage waarin gesproken wordt over de P600-piek en de Heart Rate Variability (HRV) bij het lezen of beluisteren van teksten met taalfouten.
Als arts had ik kunnen vermoeden dat het lezen of luisteren naar taal, al dan niet met taalfouten, fysiologische reacties kan uitlokken die meetbaar zijn aan de hand van variabelen. Uiteraard ben ik dan direct geïnteresseerd in hoe zoiets tot stand kan komen. Maar zowel bij de P600 als de HRV zijn er vermoedelijk zoveel fysiologische processen bezig, dat het reduceren ervan tot één variabele vergelijkbaar is met het zoeken naar één welbepaalde erwt in een grote kom snert. Dit is des te meer het geval omdat onze fysiologische identiteit gemoduleerd wordt door talloze in elkaar passende radertjes.
Het blijkt nu dat poëzie ook doordrongen is van taalconstructies die suggestief kunnen zijn voor taalfouten, en deze worden ondergebracht onder de noemer van dichterlijke vrijheid. Is er ooit een studie uitgevoerd naar de P600-piek of de HRV bij het lezen of beluisteren van poëzie? Nog interessanter zou zijn om dit te onderzoeken bij het schrijven van poëzie.
Robert Kruzdlo zegt
Taalregels zijn gemaakt door heren. Het meten van lichaamssappen, plaatsen/plakken van elektrische en optische sensoren op de hersenpan, hart filmpjes, badmuts het hoofd, vingers met electroden, een buikband etc. daaruit kun je taalregels ‘fout of goed’ niet meten. Zelfs in tactieken prikkels zit geen taal. Uitslagen dat ben je zelf. Een leugendetector is een voorbeeld, het meten van iemand die wel of niet liegt maar niet, of hij een taalfout maakt. Als arts kun je beter héél goed luisteren hóe iemand iets zegt dan wat hij zegt…(…) Andersom, taal zonder regels is wel te meten, namelijk door je zelf. Eerst zweten dan zeggen.
https://www.hanta.nl/hanta/2014/10/19/arnon-grunberg-meten-tijdens-het-schrijven-van-het-bestand-en-nog-niet-alles-weten/
https://www.hanta.nl/hanta/2015/03/02/het-bestand-hoe-arnon-grunberg-mijn-hersenen-hackte/
https://scientias.nl/wetenschappers-nemen-schrijversbrein-van-arnon-grunberg-onder-de-loep/
https://advalvas.vu.nl/wetenschap-onderwijs/hersenonderzoek-grunberg-lezen-geen-pretje/
Robert Kruzdlo zegt
Mijn tablet maakt wel/veel taalfouten. Automatisch vult hij de woorden in. (Andersom, taal zonder regels zijn wel te meten, namelijk door je zelf: eerst zweten dan zeggen dat je niet wil.)
Geert Booij zegt
De Italiaanse werkwoordsvorm in de titel van de Italiaanse vertaling is geen analytische, maar een synthetische vorm