Jarenlang groeiden de taalkunde en de letterkunde uit elkaar, taalkundigen en letterkundigen leken heel verschillende interesses te hebben, en pasten heel verschillende wetenschappelijke methodes toe op heel verschillende soorten onderwerpen. Dat ze samen in een opleiding Nederlands (of Frans, of Nieuwgrieks) zaten, had vooral een historische grond, en ook iets te maken met het feit dat talenopleidingen vaak ook opleiden tot het onderwijs, en er in het onderwijs nu eenmaal vraag is om lessen over taal en lessen over literatuur, liefst door dezelfde docent.
Maar de laatste jaren komt daar als ik me niet vergis verandering in. Als ik het goed zie, komt de nieuwe toenadering vanuit de taalkunde, en dan met name uit de semantiek: het besef dat verhalen en gedichten van taal gemaakt zijn, en dat ze zo, als talige objecten, ook verklaring behoeven. Dat je je bijvoorbeeld kunt afvragen wat de zin “Ik ben makelaar in koffi en woon op de Lauriergracht no. 37” precies betekent. Als hij geuit wordt door een gewone gespreksgenoot, impliceert hij bijvoorbeeld meestal dat je mag verwachten dat als je morgen bij Lauriergracht op nummer 37 aanbelt, je dan je gesprekspartner daar te spreken kunt krijgen. Maar zodra iemand een riem papier besteld heeft en ‘roman’ boven die zin heeft geschreven, gelden die verwachtingen niet meer. Wat betekent zo’n zin in dat geval dan wel?
Nare consequenties
Het is als je erover nadenkt ook een vraag die zich niet alleen maar voordoet voor hoge literatuur, maar voor alle vormen van fictie. En we vertellen elkaar regelmatig fictieve verhalen – moppen, fantasieën, what if-verhalen. Dus de vraag wat het dan betekent wat we zeggen, hoe zulke fictie zich onderscheidt van zomaar willekeurig achter elkaar gegooide woorden, is ook buiten het domein van de literatuur een belangrijke vraag.
De Britse taalkundige Daniel Altshuler is een van de inspirerendste denkers op dit gebied. (Ik heb dan ook al een aantal keer over zijn werk geschreven.) Een nieuw artikel en zijn collega Christina S. Kim gaat over wat zij ‘narratieve frustratie’ noemen, de frustratie die een schrijver soms moedwillig kan oproepen bij de lezer, en die ervoor kan zorgen dat de lezer meer betrokken raakt bij het verhaal. Ze laten zien dat zulke frustratie heel goed met bestaande semantische theorieën kan worden verklaard.
Een van de voorbeelden (lees zelf het artikel voor meer, het staat gratis online) betreft de roman Atonement van Ian McEwan (in het Nederlands vertaald als Boetekleed). In dat verhaal wordt, zo laten Altshuler en Kim zien, een spel gespeeld met de verteller. Atonement is een roman over een vrouw, Briony Tallis, die probeert boete te doen voor een daad uit haar verleden – ze heeft als kind valselijk anderen beschuldigd van sexueel misbruik, en die valse beschuldiging heeft zeer nare consequenties gehad voor de betrokkenen.
Overwegen
Je kunt eigenlijk geen boete doen in een wereld, zoals een roman, waarin jij de verteller bent – je bent dan immers God, en voor God kan niet vergeven worden, wie zou dat immers moeten doen? In Atonement wordt dat, volgens Altshuler en Kim, opgelost met een interessante narratieve structuur: een groot deel van het boek leest alsof het door een absoluut neutrale verteller wordt verteld, een echt alwetende verteller, die bij iedereen naar binnen kan kijken en zelf geen eigen mening heeft. Pas op het laatst wordt duidelijk dat Briony die ‘God’ was, dat zij feitelijk de verteller was van het hele verhaal, en dus lang niet zo neutraal als verondersteld.
Dat is dus al een frustratie voor de lezer op een hoger niveau: je bent beetgenomen en moet alles wat je eerder hebt gelezen opnieuw overwegen.
Maar deze structuur zorgt ook voor frustraties op een wat lager niveau. Briony probeert haar God-achtige eigenschappen te bewijzen door heel veel vrije indirecte rede te gebruiken, wat een manier is om moeiteloos in de gedachtewereld van een personage te schuiven en die dan weer even moeiteloos te verlaten. Hier is een voorbeeld (door mij in het Nederlands vertaald):
Ze had een braadstuk besteld voor vanavond en het zou te zwaar op de maag liggen. Ze hoorde het huis kraken en het zette uit. Of droogden de balken en palen uit en krompen ze tegen het metselwerk?
Het verhaal is in de derde persoon, maar de vraag aan het eind bijvoorbeeld komt niet voor rekening van de verteller, maar is eerder iets wat de ‘ze’ denkt of zich afvraagt. Dat is de vrije indirecte rede.
Integratie
Doordat Briony nu met die vrije indirecte rede werkt, wordt het geduld van de lezer af en toe danig op de proef gesteld. Alle personages cirkelen om de misdaad heen, die gaandweg steeds preciezer wordt onthuld. Maar dan heb je net zo’n spannende onthulling gelezen en wil je daar wel meer van weten, en dan nestelt de verteller zich in het hoofd van een heel naïef personage dat nooit een antwoord op jouw vragen kan hebben.
Zulke frustraties, zeggen Altshuler en Kim, horen bij uitstek ook bij het detective-genre, waar je als lezer tergend langzaam de relevante informatie krijgt toegespeeld. Het zorgt voor het effect dat sommige lezers in zulke boeken, als de frustratie te groot wordt, naar het einde doorbladeren om te zien hoe het afloopt.
Maar de ware liefhebber doet dat natuurlijk niet. Die geniet op de een of andere manier van de frustratie. Hoe dat zit, is misschien niet eens zozeer het onderwerp van taal- of letterkunde, maar van de psychologie. Leve de integratie van de wetenschappen.
Robert zegt
Goedemorgen. Het valt mij op dat psychologen, psychiaters van boeken houden die hen prettig frustreren. In hun boekenkasten staan bijna altijd een rij of rijen detective-genre. Soms zelfs boekenkasten vol. Maar ik zie ze nooit boos of ongelukkig door die boeken. Ze vinden het goede boeken als er maar een flinke dosis frustratie bij kunt kopen.