Acht citaten uit de nalatenschap van Menno Wigman
Laat ik beginnen met een citaat van iemand anders, ik meen van Ingmar Heytze, dat zo bekend is dat ik het niet hoef op te zoeken, namelijk dat Menno Wigman de beste dichter van zijn generatie was. Ik heb dit altijd een genereus compliment gevonden van Heytze, die natuurlijk over ‘onze generatie’ sprak, en het lijkt erop dat zijn constatering de tand des tijds heeft doorstaan.
Helder. Somber. Strak. Wigmans gedichten laten zich op het eerste gezicht eenvoudig typeren. Als je dieper graaft kom je tot de ontdekking dat zijn gedichten eerder helder én ongrijpbaar zijn, somber én komisch, strak én experimenteel. Wie die ogenschijnlijke spanning beter wil begrijpen, kan terecht bij het door Kiki Coumans samengestelde De wereld van Wigman (De Weideblik, 2023). Coumans dook in Wigmans nalatenschap en bibliotheek en stelde deze bundel samen, waarin ook bijdragen van Rob Schouten, Willem Thies en Vrouwkje Tuinman zijn opgenomen. De wereld van Wigman is een royaal en liefdevol boek, dat de deur opent naar een breder en rijker begrip van Menno Wigmans miraculeuze dichterschap.
Over De wereld van Wigman valt veel te zeggen. Ik heb mijn observaties aan de hand van acht citaten samengevat.
1. ‘Ik bespaar me liever de teleurstelling.’ Het is 1985. Aan het woord is de achttienjarige Menno Wigman, die voor de radio wordt geïnterviewd door Boudewijn Büch. De scholier uit Santpoort heeft zijn allereerste gedichten gestencild. Wigman is zich ervan bewust dat dichten niet erg stoer is, en dat je er geen geld mee kunt verdienen. ‘Het wordt een beetje bespot, enzo.’ Hij vindt het fijn dat zijn leraar Nederlands kritisch is, en hem niet het gevoel geeft dat hij echt goede dingen maakt. ‘Want dat moet nog komen.’ Zijn ouders vinden het ‘niet zo heel erg leuk’ dat hij gedichten schrijft. ‘Ze hebben er niet doorheen kunnen komen.’ Zelf is hij ook niet tevreden over zijn bundel, en op complimenten zit hij dan ook niet te wachten: ‘Als iemand zegt het is leuk voel ik me meer bedroefd dan als iemand zegt het is echt niks.’ De reacties van meisjes bevallen hem meer dan die van jongens, omdat meisjes inhoudelijker commentaar geven. De kwaliteit van zijn gedichten is wat hem betreft nog niet goed genoeg voor een tijdschrift of uitgeverij. ‘Ik bespaar me liever de teleurstelling.’ Hij bekent dat hij een keer een gedicht heeft opgestuurd naar het literaire tijdschrift De Revisor, maar dat werd met een standaardbrief afgewezen. ‘Je ziet gewoon helaas staan, en dan weet je het wel.’ Inmiddels lacht hij een beetje om zijn bundel, ‘ik sta er niet helemaal meer achter.’ Boudewijn Büch luistert met empathie. ‘Je maakt slecht reclame voor jezelf,’ constateert hij. Het is een verbazingwekkend interview, omdat vrijwel alle thema’s die het dichterschap van Wigman zullen kenmerken in beknopte vorm al besproken worden. De romantische somberheid, de heimwee naar een voorbije tijd, de vriendschap met vrouwen, de aanwezigheid van de doden, de afkeer van de meute, de obsessie met eenvoud en vorm, de ongeëvenaarde zelfkritiek – we komen het bij de achttienjarige Wigman allemaal tegen, zoals deze thema’s ook in zijn latere werk steeds terugkeren. Als De wereld van Wigman iets laat zien, dan is het dat deze thema’s een diepe grondhouding vertegenwoordigen, in plaats van een losjes aangemeten dichterlijke pose of artistieke koketterie. Keer op keer komen deze oergegevens terug in zijn aantekeningen en notities, in zijn knipsels en dagboeken, in zijn beschouwingen en poëzie. Ze zijn ook te traceren in zijn uitgebreide bibliotheek en in de streepjes en uitroeptekens die hij in zijn boeken achterliet. De consistentie is indrukwekkend, vanaf het allereerste radio-interview (hier, vanaf 32’46) tot in de laatste regels van zijn allerlaatste gedicht.
2. ‘o mooie dingen en mijn mond benoemt het / voor ik me met het domme zwart verzoend heb.’ Zo eindigt ‘Oneindig wakker’, het slotgedicht in Wigmans laatste bundel Slordig met geluk (2016). Over dit gedicht schrijft Coumans een fascinerend essay, dat rijkelijk is geïllustreerd met de vele kladversies en spin offs die zij in de nalatenschap aantrof. Wigman blijkt eindeloos te sleutelen aan vrijwel elke frase, aan elk beeld en elk bijvoeglijk bijwoord. We zien bijvoorbeeld een flink aantal varianten op ‘Het domme zwart’ uit de slotzin voorbij komen: het lange zwart, de langste nacht, mijn domme graf, het holle zwart, mijn moddergraf, het laatste vuur, het vlammengat… elke optie wordt overwogen. Wat is het toch een gepiel, dat dichterschap, en wat is het ver verwijderd van alle oude, romantische ideeën over het absintgenie dat in één roesvolle beweging een meesterwerk neerschrijft. ‘Nu moet ik van dat metrum af,’ noteert Wigman met metrische perfectie onderaan een zoveelste kladversie.
3. ‘Er waren dus een paar sterfgevallen in mijn buurt,’ antwoordt Wigman in 1985 op Büchs vraag hoe hij tot ‘die sombere liederen’ is gekomen. Hij verklaart dat hij zichzelf te ijdel vindt om voor niks te leven, om na zijn dood simpelweg ‘uit het register te worden geschrapt.’ Je kunt beter je leven inhoud geven, ‘bijvoorbeeld door te schrijven.’ Je kunt hier om lachen, en deze opmerkingen wegzetten als de existentiële gedachtegang van een laat-puberale tiener. Maar opnieuw blijkt Wigman hier als achttienjarige een gedachte te verwoorden die hij de rest van zijn leven niet los zou laten. De noodzaak het leven betekenis te geven en ook na de dood nog een kort moment ‘houdbaar’ te houden komen we in De wereld van Wigman steeds weer tegen. Vrouwkje Tuinman schrijft in een ontroerend essay over Wigmans jarenlange betrokkenheid bij de Poule des Doods, een door dichter F. Starik opgerichte dichterskring die gedichten schrijven en voordragen bij de begrafenis van een eenzaam en vrijwel onbekend persoon. Voor Wigman wordt dit een directe uiting van zijn verlangen een mensenleven door/ middel van de pen weg te houden uit de klauwen van de vergetelheid. Het gaat dus niet alleen om hemzelf, ook onbekende anderen mogen niet direct uit het register worden weggeschrapt. Het maakt de dood, door Wigman vaak met een hoofdletter D geschreven, niet minder finaal en mysterieus. ‘Angst voor de Dood, die nimmer aflaat,’ schrijft hij in een dagboek uit 1983-1984. ‘O raadsel van de Dood, eens zal ik U ontsluieren.’
4. ‘Nu vind ik echt dat je heel veel eerbied moet hebben voor wat er voor je geschreven is, want het is niet niks,’ aldus Wigman in het voornoemde interview. ‘Je kunt beter te veel hebben gelezen, dan te weinig,’ stelt hij vele jaren later. Boeiend is de inventarisatie van Wigmans bibliotheek, de 3400 boeken die na zijn dood in de diverse kamers en ruimtes van zijn huis werden aangetroffen. Pogingen iemands lectuur te verbinden aan het eigen creatieve werk leveren zelden harde inzichten op. Een bekende poging is van Wouter van der Veen, die in Van Gogh: A Literary Mind (2009) ruim 1100 literaire bronnen in het werk en in de brieven van de schilder traceert. Zijn conclusie is onverwacht: alhoewel Van Gogh ontzettend veel las, liet hij zich zelden direct door het gelezene beïnvloeden. Eerder was het zo dat Van Gogh lectuur zocht bij wat hij al voelde, en literaire werken gebruikte om zijn wankele levensfilosofie wat steviger te stutten. Ik vermoed dat er bij Wigman iets soortgelijks heeft gespeeld. Dat is in elk geval de indruk die ik krijg bij het lezen van de inventarisatie van Wigmans boekenbezit, die aan het einde van De wereld van Wigman is opgenomen.
5. ‘Schrijven is stelen van dieven,’ beweert Wigman in zijn essayboek Red ons van de dichters (2010), om in een adem door in te stemmen met de uitspraak van dichter J. H. Leopold: ‘Een goed gedicht schrijf je niet alleen.’ Wigman beseft dat literatuur per definitie van andere literatuur wordt gemaakt, en anders dan veel andere dichters schaamt hij zich daar geen moment voor. Soms noemt hij zijn bronnen expliciet – Baudelaire, Rimbaud – maar veel vaker citeert en parafraseert hij literaire teksten zonder expliciete bronvermelding. Zo hoort het natuurlijk ook. Willem Thies laat in zijn bijdrage zien hoe Wigman citaten van andere schrijvers weet te internaliseren in zijn eigen werk, en wel zo dat het nieuwe lichaam de ‘vreemde regel’ niet afstoot. It blends in. Vanaf dat moment is het citaat of het hergebruikte beeld evenzogoed eigendom van Wigman. ‘Dat pak van jou staat mij veel beter’ noemt hij het in Red ons van de dichters. Hij deelt in dat essay gekscherend zijn angsten voor de Vaderlandse ‘literatuurpolitie’: ‘Ik vreesde voor een inval wegens letterroof.’
6. ‘De wereld is stil, / En de zwanen zwijgen.’ Ook ik ben lid van de literatuurpolitie, maar dan in omgekeerde vorm. Ik arresteer juist de schrijvers die zich niet van letterdieverij bedienen, om hen vervolgens te royeren als spelers op het trapveldje van de literatuur. Schrijvers stijgen aanmerkelijk in mijn achting, als ik erin slaag hun intertekstuele ambities bloot te leggen. Je moet er iets voor gelezen hebben, en behendig kunnen Googelen, maar dan heb je ook wat. Het is bijzonder om te zien dat Wigman zich al in zijn eerste gestencilde tienergedichten, waarvan er een aantal in De wereld van Wigman zijn opgenomen, van intertekstualiteit bedient. De zwanen en sneeuw van Lucebert, de neuriënde maan van C. O. Jellema, fragmentjes van Buddingh’ – we komen het in Wigmans vroegste werk tegen. Een schrijver is een spin, en wij weven een web met andermans draden.
7. ‘Het moet gewoon leesbaar zijn.’ Rob Schouten zegt in zijn bijdrage dat Wigman ‘in zekere zin’ het experiment schuwde, maar tegelijkertijd ook een hekel had aan de parlando-achtige poëzie van zijn generatiegenoten. Leesbaar betekent voor Wigman vormvast en strak in het metrum, waarbij we vooral de jambische vijfvoeter steeds tegenkomen. Aan de uiterlijke vorm van zijn gedichten besteedt hij veel aandacht. Al op zijn achttiende vindt hij het belangrijk dat alle regels even lang zijn, want ‘dan geeft het een mooiere aanblik.’ Toch heeft hij wel degelijk ook een experimentele kant, die hij dankzij een aantal pseudoniemen en mystificaties de ruimte geeft. Ook in zijn autonieme werk zet hij voorzichtige stapjes, zoals blijkt uit de kleine bundel De wereld bij avond, die in 2006 verscheen ter gelegenheid van Gedichtendag. Met de tien gedichten in dat bundeltje, later grotendeels opgenomen in Mijn naam is Legioen (2012), sloeg hij wel degelijk een vrijere, meer associatieve weg in, al is dit aan de bladspiegel niet te zien.
8. ‘Het gedicht der gedichten is nog steeds niet geschreven – ’ tekende Wigman als tiener in zijn dagboek op. Ook het ultieme boek over Wigman is nog altijd niet geschreven. De wereld van Wigman is een schitterende introductie tot de nalatenschap van de dichter, en streeft net als Wigmans Verzamelde gedichten uit 2019 geen volledigheid na. Die volledigheid is hem wel gegund. Ik moet denken aan Lucebert, over wie sinds zijn dood een stortvloed van publicaties op gang is gekomen, met naast een Verzameld werk en een biografie ook vele deelbiografieën, interpretaties, facsimile-uitgaven en achtergrondstudies. Dit is een goede zaak, die maar weinig dichters ten deel valt. Hopelijk is De wereld van Wigman het begin van zo’n stortvloed. Ik kijk nu in elk geval al reikhalzend uit naar een Wigmanbiografie, en naar een uitgave van alle gedichten die het verzameld werk niet hebben gehaald. Graag zou ik ergens een essay lezen over In hotel De Dikke Van Dale, een gepasseerd gelegenheidsgedicht waarin de dichter terloops Wallace Stevens’ Metaphors of a Magnifico herneemt en verbetert. Ik ben ook benieuwd naar die toekomstige facsimile-uitgave van het typoscript van Valse Tongen, een epische ‘veldslag van 750 regels’ die Wigman nooit voltooide maar dat al wel werd aangekondigd en waarover in Red ons van de dichters aantekeningen te vinden zijn. We moeten Wigman blijven lezen en over zijn werk blijven schrijven. ‘Schrijven, schrijven en nog eens schrijven,’ in de klare woorden van de jonge dichter, want ‘al het andere is nutteloos & vergankelijk.’ Hij heeft gezegd.
De Wereld van Wigman, samenstelling Kiki Coumans met tekstbijdragen van Kiki Coumans, Rob Schouten, Willem Thies en Vrouwkje Tuinman. Uitgeverij De Weideblik, Varik 2023. Bestelinformatie bij de uitgever.
Evi Aarens is dichter van het epos Disoriëntaties (Cossee, 2021) en werkt in haar geboortestad Londen aan haar tweede bundel Fausta. Ze is niet beschikbaar.
Rolf den otter zegt
Wat geweldig dat de VPRO de opnames van dat radio programma openbaar gemaakt heeft