Heks! Heks! Heks! van Jente Posthuma bevat drie herschreven volksverhalen uit Overijssel met navolgend nog een essay. In de verantwoording achterin worden als inspiratiebron drie traditionele volksverhalen genoemd uit de bundel Overijselsche Sagen van de schrijver Josef Cohen uit 1914. Overigens zijn die drie sagen niet één-op-één door Posthuma bewerkt: plot-elementen zijn uit de drie sagen gelicht voor drie min of meer nieuwe vertellingen.
Terzijde zij overigens opgemerkt dat Josef Cohen niet bekend staat om zijn getrouwe weergave van volkssagen: hij verzon er van alles bij, spon de teksten uit tot literaire vertellingen, en zoog als het zo uitkwam een compleet verhaal uit zijn duim. Hij was vooral literair auteur, geen volkskundige.
Aanvankelijk had Jente Posthuma het verzoek van een Twentse boekhandelaar gekregen om de sagen van Cohen te hertalen, maar ze merkte bij het lezen al snel dat de bekende male gaze haar niet beviel:
“Ze verkondigen dezelfde boodschap als zoveel andere verhalen die ik ken, verhalen die ik net iets te vaak heb gehoord en onmogelijk opnieuw kan vertellen, over gemene oude vrouwen en jonge lieve maagden, over heksen en hoeren die mannen het verkeerde pad op leiden en mooie passieve meisjes die hen weer eervol maken. Het zijn de clichés die in allerlei vormen de tijd hebben overleefd.” (pp. 104-105)
Echte heksen bestaan niet!
Traditionele volksverhalen (sprookjes, sagen, legenden) huldigen inderdaad veelvuldig patriarchale denkbeelden met stereotype rolpatronen en rigide geloofsovertuigingen. Female agency is vaak ver te zoeken.
In haar slot-essay windt Posthuma zich onder meer op over het traditionele heksenbeeld dat wortelt in vrouwenhaat en orthodox-religieus fanatisme. Natuurlijk hadden in de late middeleeuwen en in de renaissance vermeende heksen geen pact en geen seks met de duivel! En ze vlogen niet op een bezem naar een heksensabbath! Vele tienduizenden vrouwen zijn in Europa volkomen ten onrechte vervolgd en omgebracht op basis van een uiterst kwaadaardig en besmettelijk broodjeaapverhaal. Een volksverhaal dat de vermeende heksen zelf nog bereid waren te bevestigen onder tortuur. Niemand was echter waarlijk een heks zoals beschreven in De Heksenhamer. Alle slachtoffers van de heksenwaan waren gewoon vrouwen: oude vrouwen, jonge vrouwen, mooie vrouwen, lelijke vrouwen, domme vrouwen, slimme vrouwen, afwijkende vrouwen, tegendraadse vrouwen, vervelende vrouwen, vroedvrouwen, bakkersvrouwen en buurvrouwen… maar, gewoon vrouwen.
Het wordt hoog tijd dat volksverhalen en vertellingen in het algemeen een andere benadering krijgen: inclusiever, vrouwvriendelijker, geëmancipeerder… En Posthuma is niet de enige die er zo over denkt. Zo krijgen we inmiddels veel verhalen, series en films gepresenteerd met sterke vrouwen in de hoofdrol, soms dapper, soms dwars. In actiefilms zwaaien doortastende vrouwen met zwaarden en delen ze karatetrappen uit. Dat is historisch gezien weliswaar een lachertje, maar dit willen we tegenwoordig nu eenmaal graag zien – we projecteren onze idealen in verhalen, ook als die verhalen over het verleden gaan. En als Barbie op sarcastische wijze de toxische patriarchale structuren blootlegt, wordt dat een filmhit.
Ook Posthuma komt met vier heldinnen: Letitia de heks, de Wilgenvrouw, Old Minneke (het witte wief) en Golida. Bij Cohen was de Wilgenvrouw nog een Wilgenman, en Minneke was bij hem een lelijke oude heks. De nieuwe heldinnen van Posthuma zijn intelligent, ondernemend en sterk, al zijn ze af en toe ook gewelddadig en wraakzuchtig. Ze laten de mannen soms zelfs in hun broek plassen van angst. Waarom niet?
Historie als valkuil
Traditionele sprookjes worden doorgaans geplaatst in een onbestemd ver verleden en ver weg hier vandaan. Traditionele sagen spelen vaker wat dichter bij huis en wat minder ver in het verleden. Een bepaalde datum wordt er echter zelden genoemd.
Posthuma wil lekker ver terug in de tijd en is redelijk specifiek over het tijdvak. Het eerste verhaal ‘Een sentimentele man’ speelt in de 15e eeuw. ‘Doe iets’, het tweede verhaal, speelt nog veel verder terug in de tijd: “Voordat iedereen in het land verplicht werd in één god te geloven” (p. 41), wat dus een verwijzing is naar de kerstening. Laten we derhalve zeggen dat dit verhaal speelt vóór 800 na Christus. Het derde verhaal, ‘Boe’, wordt heel specifiek gedateerd: 1369. We bevinden ons dus óf in de middeleeuwen óf ruim daarvóór.
Voor de lezende cultuurhistoricus resulteren bepaalde details dan al snel helaas in kromme tenenwerk. Ik zal niet zo flauw zijn om alle anachronismen te gaan opsommen, maar ik kan het toch niet laten om er een paar te noemen: een middeleeuwse dominee, een simpel huisje met vensterglas, mensen die picknicken, kindertjes in pyjamaatjes, een vrouw aan een spinnenwiel, het gezongen wiegenliedje Suja Suja Kindje, de toverspreuk “hocus pocus”, een WC (watercloset) inclusief een spreuk op een tegeltje, een kind dat (Nederlandse) psalmen zingt, een verjaardagsfeest, een boerderij met middeleeuwse bio-industrie, en een boer die tot ridder wordt geslagen.
Het is elke schrijver uiteraard geoorloofd om haar of zijn fantasie te gebruiken, en er zitten ook mooie magische passages in Heks! Heks! Heks! Humor en ironie zijn eveneens toegestaan natuurlijk, maar uit niets blijkt dat Posthuma deze details grappig heeft bedoeld. Ik heb het sterke vermoeden dat zij zich niet gerealiseerd heeft dat haar anachronistische details van (ver) na de reformatie dateren. Als de schrijfster haar verhalen in pakweg de negentiende of twintigste eeuw had geplaatst, dan waren de details een stuk geloofwaardiger overgekomen.
Iedere tijd krijgt de volksverhalen die het verdient. Cultuur is altijd in beweging, en de volksverhalen van Posthuma passen qua plot en moraal prima bij het #MeToo-tijdperk. Maar wie een historische correctie wil aanbrengen op vrouwenhaat en de misconceptie van de vrouw als heks, moet vervolgens evengoed zorgvuldig met andere historische feiten omspringen.
Jente Posthuma: Heks! Heks! Heks! Amsterdam & Antwerpen, Uitgeverij Pluim, 2023. 127 pp. Informatie van de uitgever: https://uitgeverijpluim.nl/heks-heks-heks
Youssef zegt
mooie tekst
Rik de Jong zegt
Is het voor leerlingen ‘geschiedenis’ of ‘history’? Tegenwoordig zie je het steeds meer, leerlingen die tweetalig onderwijs volgen. Inmiddels zijn er meer dan 120 tto-scholen in Nederland en dat groeit nog steeds. Tweetalig onderwijs biedt leerlingen de mogelijkheid les te krijgen in twee talen. Een deel van hun lessen is dus in een andere taal dan het Nederlands, dit is bijna altijd Engels. Scholen benadrukken de voordelige aspecten van dit tweetalige avontuur en zijn van mening dat deze onderwijsvorm goed is voor kinderen. Ondanks de enthousiaste geluiden van scholen over de voordelen van dit tweetalige avontuur, is tweetalig onderwijs echter niet alleen rozengeur en maneschijn. Veel ouders hebben namelijk twijfels over deze bijzondere onderwijsvorm en maken zich zorgen over de mogelijke nadelen.Terwijl scholen aanhoudend spreken over de pluspunten, blijven de meningen erg verdeeld. Dit roept de vraag op: Is tweetalig onderwijs werkelijk goed voor leerlingen?
Tweetalig onderwijs zorgt voor verbetering van de Engelse taalvaardigheid. Leerlingen die onderwijs volgen in twee verschillende talen, beheersen de Engelse taal beter dan leerlingen die normaal onderwijs volgen. Zo hebben de TTO-leerlingen betere zinsbouw en woordenschat. TTO-leerlingen schrijven hun zinnen veel foutlozer, langer, moeilijkere en gebruiken minder frequente woorden dan de normale leerlingen. Hieraan is te zien dat de TTO- leerlingen veel betere taalvaardigheid hebben. Daarnaast was de kwaliteit van hun woordenschat ook veel beter, uit een woordenschat meting uit de derde klas hadden normale leerlingen 58% goed, en de tto-leerlingen 72%. Op andere gebieden als werkwoordstijden en taalverzorging doen de tto-leerlingen het ook een stuk beter. Dit komt doordat de leerlingen veel lessen in het Engels krijgen. Hierdoor gaan de leerlingen veel luisteren, schrijven en praten in het Engels, en raken ze hiermee erg snel vertrouwelijk l. In de eerste 3 jaar groeien de leerlingen het meest in hun Engelse taalvaardigheid, vooral in de eerste 6 maanden wordt er erg veel taal verworven. Hierdoor krijgen zij een voorsprong vergeleken met leerlingen die normaal onderwijs volgen en zullen uiteindelijk een hoger Engels niveau hebben.
Rik de Jong zegt
Tweetalig onderwijs
Is het voor leerlingen ‘geschiedenis’ of ‘history’? Tegenwoordig zie je het steeds meer, leerlingen die tweetalig onderwijs volgen. Inmiddels zijn er meer dan 120 tto-scholen in Nederland en dat groeit nog steeds. Tweetalig onderwijs biedt leerlingen de mogelijkheid les te krijgen in twee talen. Een deel van hun lessen is dus in een andere taal dan het Nederlands, dit is bijna altijd Engels. Scholen benadrukken de voordelige aspecten van dit tweetalige avontuur en zijn van mening dat deze onderwijsvorm goed is voor kinderen. Ondanks de enthousiaste geluiden van scholen over de voordelen van dit tweetalige avontuur, is tweetalig onderwijs echter niet alleen rozengeur en maneschijn. Veel ouders hebben namelijk twijfels over deze bijzondere onderwijsvorm en maken zich zorgen over de mogelijke nadelen.Terwijl scholen aanhoudend spreken over de pluspunten, blijven de meningen erg verdeeld. Dit roept de vraag op: Is tweetalig onderwijs werkelijk goed voor leerlingen?
Tweetalig onderwijs zorgt voor verbetering van de Engelse taalvaardigheid. Leerlingen die onderwijs volgen in twee verschillende talen, beheersen de Engelse taal beter dan leerlingen die normaal onderwijs volgen. Zo hebben de TTO-leerlingen betere zinsbouw en woordenschat. TTO-leerlingen schrijven hun zinnen veel foutlozer, langer, moeilijkere en gebruiken minder frequente woorden dan de normale leerlingen. Hieraan is te zien dat de TTO- leerlingen veel betere taalvaardigheid hebben. Daarnaast was de kwaliteit van hun woordenschat ook veel beter, uit een woordenschat meting uit de derde klas hadden normale leerlingen 58% goed, en de tto-leerlingen 72%. Op andere gebieden als werkwoordstijden en taalverzorging doen de tto-leerlingen het ook een stuk beter. Dit komt doordat de leerlingen veel lessen in het Engels krijgen. Hierdoor gaan de leerlingen veel luisteren, schrijven en praten in het Engels, en raken ze hiermee erg snel vertrouwelijk l. In de eerste 3 jaar groeien de leerlingen het meest in hun Engelse taalvaardigheid, vooral in de eerste 6 maanden wordt er erg veel taal verworven. Hierdoor krijgen zij een voorsprong vergeleken met leerlingen die normaal onderwijs volgen en zullen uiteindelijk een hoger Engels niveau hebben.
Ook wordt er vaak beweerd dat tweetalig onderwijs de cognitieve vaardigheden verbetert. Hoewel tweetaligheid inderdaad kan zorgen voor betere cognitieve vaardigheden, geldt dit niet voor kinderen die tweetalig talig onderwijs hebben. Hoewel zij door tweetalig onderwijs een goede Engelse taalvaardigheid kunnen krijgen, blijft hun Nederlands nog hun voorkeurstaal en spreken ze beter Nederlands dan Engels. Dit wordt ook wel onevenwichtige tweetaligheid genoemd. Er is alleen sprake van mogelijke betere cognitieve vaardigheden, als er sprake is van evenwichtige tweetaligheid, dit houdt in dat de persoon die twee talen spreekt, geen voorkeurstaal heeft en ze allebei even vloeiend spreekt. Tweetalig onderwijs zorgt dus niet voor betere cognitieve vaardigheden.
Tweetalige leerlingen vinden het lastig om talen uit elkaar te halen, hierdoor ontstaan er fouten op de gebieden als zinsbouw, woordenschat en hoofd- en lettertekens. Doordat de kinderen op jonge leeftijd vertrouwelijk worden met twee talen, raken ze met elkaar verwikkeld. Daardoor wordt de Nederlandse taal beïnvloed door het Engels, dit gaat ten koste van hun Nederlandse taalvaardigheid. Zo halen leerlingen slechtere resultaten op sommige taal- en spelling onderdelen. Bijvoorbeeld op het onderdeel hoofdletters en leestekens. De tto-leerlingen maken fouten zoals “Minister President” of 16 Juli. Deze fouten ontstaan door de verwarring van de Nederlandse en Engelse spellingsregels. In het Engels zijn de maanden en de president namelijk juist met hoofdletters. Ook op het vlak van zinsopbouw was er een sterke Engelse invloed te zien, zo accepteren tweetalige leerlingen deze zin veel vaker: ‘In Holland kun je veel tulpen zien’. Dit stamt af van de Engelse zinsopbouw, waarbij in een normale zin altijd eerst ‘you’ wordt gezet, en daarna pas het werkwoord. Op het gebied van woordenschat worden ook fouten gemaakt, woorden als kaart en lijn worden opgeschreven als map en line. Maar ook fouten als zelfgemaakte taart, in plaats van zelfgebakken taart, dat wordt afgeleid van het Engelse woord “homemade pie”. Ook worden er compleet nieuwe werkwoorden verzonnen als “misbegrijpen” wat afstamt van ‘misunderstand’.
Tweetalig onderwijs verbetert dus de Engelse taalvaardigheid, het enthousiasme van de scholen is dus niet over niks. Maar tweetalig onderwijs gaat wel ten koste van je Nederlands, en de ouders hun bezorgdheid was dus niet onterecht. Er zitten dus zowel positieve als negatieve kanten aan dit taalkundige avontuur. Of tweetalig onderwijs dus goed voor leerlingen is, is dus erg subjectief. Leerlingen moeten daarom dus zelf kiezen tussen ‘geschiedenis’ en ‘history’.
Jaap Goud zegt
Van “Hebban olla vogala” naar “alle vogels zijn al aan het nestelen”
Inleiding:
U heeft het ongetwijfeld een keer langs zien komen. De zin “Hebban olla vogala”, een bekende zin uit de oudste Nederlandse tekst. Deze zin illustreert welke ontwikkelingen onze taal door de jaren heen heeft gemaakt en hoe de Nederlandse taal veranderd is. De Nederlandse taal heeft tegenwoordig een rijke en boeiende entiteit gekregen die door de eeuwen heen is geëvolueerd. Dit weerspiegelt niet alleen de geschiedenis van de Lage Landen, maar ook de invloeden van verschillende culturen en gebeurtenissen. Een reis door de evolutie van de Nederlandse taal biedt inzicht in de dynamiek van linguïstische ontwikkeling, waarbij factoren als politiek, handel en culturele uitwisseling een cruciale rol spelen. Deze uiteenzetting belicht de belangrijkste stadia en invloeden die hebben bijgedragen aan de vorming van de hedendaagse Nederlandse taal, ondersteund door taalkundige bronnen om het verhaal te verrijken.
Ontstaan en vroege ontwikkeling:
De wortels van de Nederlandse taal gaan terug tot de vroege middeleeuwen, waar het Oudnederlands zich begon te ontvouwen als een dialect binnen de Germaanse taalgroep.
Dit dialect is ontstaan rond 400-500 toen de Franken zich vanuit Duitsland gingen vestigen in Oost-Nederland. De familie der Merovingen was afkomstig uit de Lage Landen en heerste over het Frankische Rijk in 430 tot 751. De taal die deze Franken spraken, noemen we Oudnederfrankisch of Oudnederlands. In de achtste en negende eeuw werden de eerste geschreven teksten in het Oudnederlands vastgelegd, waaronder religieuze geschriften en epische poëzie. In 1130 schreef een monnik in het klooster in Munsterbilzen de zin “Tesi samanunga was edele unde scona”(“Deze gemeenschap, of verzameling, was edel en mooi”). Deze zin wordt tegenwoordig beschouwd als de laatste zin die overgeleverd is in het Oudnederlands. De Oudnederlandse teksten, vaak gekenmerkt door een sterke invloed van het Latijn, vormden het fundament voor de verdere ontwikkeling van de taal.
Middeleeuwse invloeden en taaldiversiteit:
Tijdens de middeleeuwen werd het Nederlands beïnvloed door naburige talen, waaronder het Duits en Frans. Vooral tijdens de heerschappij van de hertogen van Bourgondië in de vijftiende eeuw, leidde dit tot een verrijking van het vocabulaire, met name op het gebied van kunst, literatuur en diplomatie. De verdere veranderingen die doorkwamen door de invloeden van de buitenlandse mogendheden, waren dat de onbeklemtoonde klinkers geleidelijk steeds vaker gingen veranderen in een toonloze ‘e’, vooral in de uitgang gebeurde dit. Deze verandering ontwikkelde zich in de tweede helft van de twaalfde eeuw en kwam uiteindelijk ook in de spelling tot uiting. Vanaf dan spreekt men Middelnederlands in plaats van Oudnederlands. Echter, het Middelnederlands was geen eenheidstaal, maar bestond uit verschillende groepen dialecten uit verschillende gebieden. Deze dialecten waren moeilijk van elkaar af te scheiden. Veel van de dialecten zijn in het heden nog steeds herkenbaar: Vlaams, Brabants, Limburgs, Hollands/Utrechts en de Noordoostelijke dialecten. Deze periode van taalkundige beïnvloeding resulteerde in een zekere mate van taaldiversiteit, waarbij regionale dialecten zich verder ontwikkelden.
### De Ontwikkelingen waaruit het Vroeg Nederlands (circa 1550-1650) is Ontstaan:
Tot aan de periode tussen circa 1550 en 1650, bestond de Nederlandse taal nog vooral uit verschillende dialecten. In de periode erna was er nog niet veel veranderd. Op taalkundig gebied was er nog veel regionale en sociale variatie tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. De sociale verschillen binnen de Nederlanden zorgden ervoor dat er een kunstmatige ontwikkeling van een standaardtaal ontstond in Holland. Deze standaardtaal van het Nederlands ontstond in het gewest Holland, omdat dit destijds het bestuurlijk, maatschappelijk en cultureel zwaartepunt van de Republiek was. Ondanks de eigen standaardtaal vanaf 1550, was er nog steeds veel onderscheid tussen de verschillende regionale spreektalen. Het is toepasselijk om een onderscheid te maken tussen de spreektaal die in de Zuidelijke gewesten werd gesproken met de spreektaal die in de Noordelijke gewesten werd gesproken. Het onderscheid is voor in het Brabants en Vlaams te zien vergeleken met het Hollands uit de noordelijke Nederlanden. Verder kwamen er in deze periode ook ontwikkelingen in de spelling. Een verandering die in de ‘fonologie’ op de standaardtaal plaatsvond was het verschijnen van de ‘heldere aa’ Dit kenmerkte de stand en deftigheid van de taal. Deze standaardtaal ontwikkelde zich geleidelijk tot aan het hoogtepunt vanaf 1880. Hier kwam het hoogtepunt in het conflict tussen spreektaal en schrijftaal. Er werden ingrijpende hervormingen nagestreefd waaruit uiteindelijk het ABN uitkwam. De ingrijpende hervormingen bestonden vooral uit het vereenvoudigen en het zo eenvoudig maken van de schrijftaal. Het ABN gaf niet direct zijn invloeden af aan de bevolking van de Nederlanden. Dit ging vanaf het begin van de twintigste eeuw heel geleidelijk.
Hedendaagse Invloeden op Taal:
De laatste eeuw zijn we enkel bezig geweest met het streven naar een algemeen beschaafd Nederlands in combinatie met het zo veel mogelijk verminderen van dialecten. Hierbij hebben de introductie van de media en digitale communicatie een grote bijdrage geleverd. Verder zijn er geen grote ontwikkelingen meer in de taal vanaf deze periode. Er zijn enkele invloeden die kleine veranderingen hebben gebracht. Zoals eerder genoemd, hebben de media en televisie invloeden uitgeoefend. Denk aan de Gooise r die zijn oorsprong heeft gevonden dankzij de digitale communicatie. De laatste decennia is vooral de jongerentaal erg populair geworden. Deze is voor een groot deel ook afkomstig van de grote migratiestroom in Nederland vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw. Deze taal wordt ook wel ‘straattaal’ genoemd.
Conclusie:
De evolutie van de Nederlandse taal is een fascinerende reis door de geschiedenis, waarbij verschillende factoren hebben bijgedragen aan haar ontwikkeling en vorming. Van de vroegste Oudnederlandse geschriften tot de moderne uitdagingen van globalisering en technologie, de Nederlandse taal heeft zich als een dynamisch en veerkrachtig fenomeen manifesteert. Het begrijpen van deze evolutie biedt niet alleen inzicht in de linguïstische geschiedenis, maar ook in de culturele en sociale dynamiek van de Lage Landen.