Het is Lucebert-jaar! Althans, op 15 september 2024 vieren we de honderdste geboortedag van de grote kunstenaar – die een paar jaar geleden met zo’n enorme smak van allerlei voetstukken donderde, toen bleek dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog ronduit antisemitische brieven had geschreven aan een geliefde.
Het jaar lijkt nu begonnen te zijn met nog meer brieven aan een geliefde, heel zorgvuldig en liefdevol bezorgd door Graa Boomsma, en heel mooi uitgegeven door het onvolprezen Artistiek Bureau in Groningen. Het betreft in dit geval brieven uit de vroege jaren vijftig, toen Lucebert een verhouding had met de kunstenares Frieda Koch, die de vrouw was van een van zijn vrienden en mede-Vijftigers, Bert Schierbeek. De brieven zijn een bijvangst van het werk dat Boomsma een aantal jaar geleden deed voor zijn biografie van Schierbeek.
Er worden deze keer geen antisemitische of fascistische mededelingen gedaan. Lucebert heeft die ideologieën vermoedelijk inmiddels geheel afgezworen. Wel toont de dichter zich volkomen egocentrisch en ook vaak wat geëxalteerd. Het is himmelhoch jauchzend – zu Tode betrübt, maar het gaat in zijn brieven altijd over hemzelf. Waar de (paar) brieven die er van Frieda over zijn een zorgzame persoon laten zien die met haar beide benen op de grond staat, is in Luceberts brieven aan het woord die allerlei mensen in ongeluk heeft gestort (zoals zijn vriend Bert), maar die zelfs in zijn liefdesbetuigingen vooral met zichzelf bezig is.
Maar een van de redenen is dat er nu, nu je weg bent, een leegte om me is. Ik loop nu opeens zo verlaten rond als droeg ik mijn ziel onder mijn arm. Mijn ziel die vaker en dichter bij je is dan ik wel dacht, en misschien ook, dan jij dacht. Maar mijn ziel is een raar ding. Dat zij ziek is, dat kan aan geen twijfel meer onderhevig zijn. Zodra ook maar even de levensroutine opgeheven is verval ik in duistere miserebale stemmingen die een kracht hebben, verschrikkelijk.
Met dit alles werpen de brieven ook wel een interessant licht op de Lucebert die in die tijd bezig was zijn grootste werken te schrijven. Ook op de beste momenten in de brieven is de dichter niet zozeer met zichzelf bezig of met zijn geliefde, maar met het scheppen van bijzondere, poëtisch beelden. Van beest (paard) naar God in een paar stapjes en dan in net zoveel stapjes terug naar het beest (de kat):
Roodbruine paarden en zwarten vind ik de mooisten, blonde paarden niet zo maar dan toch ook nog blijft het paardachtige in al zijn nuances op haast menselijke wijze het dierlijke vertolken. God zou een paard kunnen zijn met een hals als een ontroerde huilende toren waarin al de mensen wonen die elkaar liefhebben en die elkaar bedriegen als woordenlezende katten op een stinkend tapijt.
Wat een wonderlijke geest, een van de weinige Nederlandse schrijvers van wie het de moeite waard is om alles te lezen, ook als sommige dingen enorm afschrikwekkend zijn.
Laat een reactie achter