Vindt de academische taalkunde het eigenlijk wel belangrijk dat anderen ook iets over de taalkunde weten? Het was een van de opmerkelijkste aankondigingen van de sluiting van een museum die ik ooit gehoord heb: Fresco Sam-Sin vertelde zaterdag bij De Taalstaat dat hij zijn Taalmuseum heeft moeten sluiten. Wat het opmerkelijk maakt is het enthousiasme waarmee Sam-Sin vertelt over de projecten die hij het afgelopen jaar nog heeft gedaan. En wat er allemaal nog meer mogelijk is aan taaltentoonstellingen, ook als het Taalmuseum sluit. Het klinkt allemaal net alsof het eigenlijk helemaal niet zo erg is, dat het Taalmuseum sluit.
Terwijl het eigenlijk wel heel erg is.
Het Taalmuseum heeft een niet zo heel erg gelukkige geschiedenis: het werd een jaar of zes geleden geopend, het zou nooit een gebouw hebben, maar op verschillende plaatsen in Leiden opduiken, en ook online her en der wat laten zien. Er kwam lange tijd eigenlijk maar weinig van de grond, onder andere doordat de verschillende Leidse instanties die het initiatief hadden genomen – de universiteit, de gemeente en anderen – uiteindelijk toch niet over de brug wilden komen met serieuze financiering.
Vrijwillige basis
Wel hadden ze de gelukkige hand om een paar jaar geleden Sam-Sin aan te nemen, een man met mateloze energie, heel goede ideeën over de lastige opdracht om taal te visualiseren. Hij wist de website op te tuigen en een paar mooie projecten te realiseren. Ik schreef er vorig jaar over. En ik meldde toen ook al dat Sam-Sin nog wel wat financiële probleempjes had op te lossen. Die hebben hem nu genekt.
Aan zijn talent en zijn werklust en enthousiasme heeft het echt niet gelegen. Aan wie wel? Ik denk toch vooral: aan de taalkundigen in Nederland. Die hebben ronduit gezegd niets gedaan om zo’n mooi initiatief te steunen, om het publiek op een verantwoorde en toch wervelende manier te kunnen bereiken met een goed verhaal over taal – de scholen en de wijken in te gaan en mensen iets te laten ervaren van het wonder dat ons overal en altijd begeleidt en dat we taal noemen.
Niet alleen de Leidse taalkundigen hebben daar niet in willen investeren, ook de taalkundige gemeenschap als geheel heeft er niet in willen investeren. Die gemeenschap investeert namelijk eigenlijk niets in wetenschapscommunicatie. Niets. Nederland heeft best een aardige infrastructuur op dit gebied, met het radio-programma De Taalstaat waar Sam-Sin sprak en met het tijdschrift Onze Taal. Aan beide doen taalwetenschappers mee, op vrijwillige basis, maar erin investeren, dat doet de taalkundige gemeenschap niet. Getalenteerde mensen worden aan hun lot overgelaten en krijgen geen steun.
Als het aan de academische taalwetenschap lag, was er eigenlijk helemaal geen wetenschapscommunicatie over het vak.
Serieus
Eind vorig jaar stopte nóg zo’n mooi project in de wetenschapscommunicatie: Sharon Unsworth presenteerde de laatste aflevering van haar podcast Kletsheads. Ze zei erbij dat ze dit deed omdat alle onderwerpen over haar onderwerp, meertaligheid bij kinderen, wel zo’n beetje had behandeld, maar ik weet zeker dat ze als ze de kans had gehad, en ze was gesmeekt om toch als-je-blieft door te gaan met haar belangrijke werk, ze dat best had willen doen. Maar niemand heeft haar geprezen of gesmeekt. Zoals ook Sam-Sin geprezen noch gesmeekt is.
En zo gaat het steeds. Mensen die graag aan wetenschapscommunicatie willen doen, kunnen een loopbaan aan de universiteit eigenlijk wel vergeten en moeten dus op eigen houtje zien uit te vinden waar ze dan wel geld vandaan kunnen halen.
Wetenschapscommunicatie over taal is van levensbelang. Taal is iets dat de meeste mensen dagelijks gebruiken zonder weet te hebben van de schoonheid en de complexiteit van wat ze de hele dag produceren. Over taal wordt regelmatig gediscussieerd, vaak zonder enige kennis. We willen graag een nieuwe generatie enthousiaste nieuwe taalkundigen hebben, maar als jongeren niet ergens in hun loopbaan in aanraking komen met het vak, hoe komen ze dan op het idee om taalkunde te studeren? Als subsidiegevers denken dat taalkundigen zich bezig houden met signaalwoorden en/of het zetten van rode kringeltjes onder d/t-fouten, waarom zouden ze ons dan serieus nemen?
Bezorgd
Ik snap natuurlijk best dat onderwijs en onderzoek altijd prioriteit krijgen, en dat de middelen krap zijn. Maar tegelijkertijd is het ongelooflijk onnozel om op geen enkele manier te proberen om anderen uit te leggen wat we aan het doen zijn. Als je het al niet doet omdat je het belangrijk vindt dat je medeburgers óók iets beter begrijpen hoe de taal werkt waar ze iedere dag mee te maken hebben, dan kun je het doen uit eigenbelang: zo gunstig is het klimaat voor de geesteswetenschappen nu ook weer niet. Dus waarom zou je dat over laten aan een handjevol mensen die dat dan maar lekker in hun vrije tijd mogen doen, en voor eigen rekening. Terwijl de anderen het zien als een wat eigenaardige hobby van het kleine groepje dat zich erom bekommert. Of als iets dat onderzoeker dr. X immers ook doet, omdat hij zo’n aardige column schrijft in het lokale studentenblaadje?
Een paar maanden geleden kwamen de leden van dat groepje bij elkaar – het zijn allemaal getalenteerde en betrokken mensen. Het beste wat die mensen tot nu toe kan overkomen is dat hun activiteiten in de wetenschapscommunicatie getolereerd worden. Dat moet anders: er moet snel een plan komen om een aantal mensen aan mooie projecten te laten werken, helemaal gericht op het betrekken van het publiek.
Ik ben daarom heel bezorgd over de sluiting van het Taalmuseum! Fresco Sam-Sin, die komt er met al zijn talent wel. Maar de taalwetenschap?
Jona Lendering zegt
Het siert je dat je de verantwoordelijkheid wil leggen bij de taalkundigen. Toch zou ik de Leidse musea niet vrij willen pleiten.
Taal is ongeveer het belangrijkste erfgoed dat we hebben, maar het Rijksmuseum van Oudheden, waar we ons erfgoed tonen, heeft nooit iets gedaan met taal. Terwijl er geen plaats in Nederland is waar we beter kunnen tonen dat in de Bronstijd de Indo-Europees-sprekenden hier aankwamen; ook is er in Nederland geen plek waar we beter kunnen tonen dat we sinds de negentiende eeuw onze nationale identiteiten talig definiëren. Leiden is dé plek om het belang van de geesteswetenschappen te tonen.
Frans Buijs zegt
Het lijken wel oudheidkundigen, die taalkundigen. Wetenschappers lijken toch een beetje in een ivoren toren te zitten.
Lauran Toorians zegt
Dit is te stellig. In het RMO is/wordt wel aandacht geschonken aan de talen van het oude Nabije Oosten. En hoe weet een archeoloog dat er in de bronstijd sprekers van aan Indo-Europese taal in Nederland aankwamen? En hoe visualiseer je dat in een tentoonstelling?
Dat de Universiteit Leiden op dit vlak meer zou kunnen en moeten doen, onderschrijf ik graag, maar de verantwoordelijkheid bij het RMO leggen, is niet aan de orde.
Berthold van Maris zegt
Taal heeft geen museum nodig.
Steven Hagers zegt
“Er kwam lange tijd eigenlijk maar weinig van de grond, onder andere doordat de verschillende Leidse instanties die het initiatief hadden genomen – de universiteit, de gemeente en anderen – uiteindelijk toch niet over de brug wilden komen met serieuze financiering.”
Het is op dit punt, denk ik, zeker een financieringskwestie, maar toch steekt deze opmerking mij meer dan ik zou willen toegeven. Want wie hadden het initiatief genomen? Dat was een groep van vijf à zes enthousiaste taalkundigen met een gemêleerde achtergrond in de taalkunde (onder andere Afrikaanse talen, Japans enzovoort). We zijn werkelijk gedurende meerdere jaren bij elkaar gekomen om onze plannen te bespreken en te ontwikkelen. Toen we eindelijk de Universiteit Leiden zover gekregen hadden in de plannen te investeren, werden wij initiatiefnemers opzijgeschoven. We kregen zelfs geen enkele ruimte voor inbreng meer. Teleurgesteld hebben de meesten van ons zich dan ook teruggetrokken en iedere keer als ik een mailing van het Taalmuseum ontving, stak dat.
“Aan zijn talent en zijn werklust en enthousiasme heeft het echt niet gelegen. Aan wie wel? Ik denk toch vooral: aan de taalkundigen in Nederland.” In het licht van het bovenstaande, voelt dit dan nog extra als een trap na.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat je je eigen rol overschat bij het ‘initiatief nemen’. Ik kan er bijvoorbeeld op wijzen dat de domeinnaam Taalmuseum.nl al lang bestond voor het allereerste Leidse plan. De allereerste vindplaats op WebArchive stamt uit 2003, dus ruim 20 jaar geleden, gemaakt door Susanne van der Kleij: https://web.archive.org/web/20031225170349/http://www.taalmuseum.nl/ Het idee daarachter lijkt aantoonbaar heel erg op de ideeën die er in Leiden uiteindelijk, ruim 10 jaar later, ook bestonden (neem maar eens een kijkje). Ik heb zelfs nog bemiddeld toen Leiden die URL overnam van Van der Kleij. Je kunt dus zeker niet zeggen dat jullie de allereersten waren met dat idee. Ik denk omgekeerd ook niet dat jullie dat idee hebben gestolen, goede ideeën borrelen nu eenmaal af en toe op. Hoe dan ook hebben jullie er dus niet het auteursrecht op, en wat mij betreft ook weinig reden tot verbittering.
Ruim zo’n twintig jaar geleden had Wim Daniëls trouwenns ook het idee voor een fysiek taalmuseum. En ik herinner me dat ook de Taalstudio – lang voor Leiden – geëxperimenteerd heeft met een rondreizende tentoonstelling over taal (ik denk: over meertaligheid). Het is simpelweg heel logisch dat zoiets er moet komen, en het feit dat jullie jaren na deze plannen ook dat idee hadden, is leuk, maar geeft je geen bijzondere aanspraken.
Mijn opmerkingen waren, dit gezegd zijnde, zeker niet bedoeld als kritiek op degenen die het Leidse initiatief hebben genomen, maar wel op de taalkundige gemeenschap in bredere zin die dit initiatief dus onvoldoende heeft gesteund – degenen (vooral ook taalkundigen) met toegang tot middelen. Fresco Sam-Sin is omgekeerd natuurlijk ook niet degene die jullie aan de kant heeft geschoven, maar iemand die toen het project een paar jaar geleden eigenlijk plat lag, werd aangetrokken om vrijwel zonder betaling het schip vlot te trekken.
Een project heeft altijd vele vaders, maar een plan wordt pas een plan als mensen het ‘initiatief nemen’ om er geld in te steken. Het heeft, vind ik, weinig zin om zo’n plan dan als uniek voor jouzelf op te eisen en te gaan mokken omdat er iemand wordt geprezen (Sam-Sin) die er hart en ziel in heeft gestoken, en niet jij, omdat je er ooit ook plannen voor had.
Steven Hagers zegt
Alles wat je hier zegt klopt. En daar was ik bij betrokken, vrijwel vanaf het begin. Toen ik contact opnam met Susanne van der Kleij, liet zij me weten dat ze er geen belangstelling meer voor had. Toen heb contact kunnen leggen met Jaco Samson die tegelijkertijd met mij het idee van het Taalmuseum had opgepikt. We hebben toen samen een groep gevormd en daar is later ook Wim Daniëls bijgekomen, die het echter al weer snel liet afweten.
Verder is het gelopen zoals ik hierboven al beschreef. En ja, dat is dus wel een trap na.
Steven Hagers zegt
Ik bedoel met bovenstaande natuurlijk: waarom zijn wij als enthousiaste groep mensen met concrete en haalbare ideeën en plannen, opzijgeschoven?
Marc van Oostendorp zegt
Ik was daar niet bij, dus ik weet dat natuurlijk niet. Maar ik blijf niet goed begrijpen waarom het dan ‘een trap na’ is om te beschrijven hoe vermoedelijk min of meer dezelfde groep nu iemand aan de kant zet.
Steven Hagers zegt
Ik heb nogal primair gereageerd vanuit mijn frustratie over de ontwikkelingen rond het Taalmuseum. Maar als je weet dat je al vanaf ongeveer 2004 samen met een groep enthousiastelingen bezig bent geweest met het plan voor zo’n museum. En wanneer je dan als het eindelijk ervan lijkt te komen opzij gezet wordt, is dat zeker een grote frustratie. Als ik dan vervolgens jouw verwijt lees dat de taalkundige gemeenschap er niet in heeft willen investeren, dan voelt dat als een trap na. Dat is wat ik bedoel. Ik begrijp ook wel dat jij persoonlijk daar niet mee te maken hebt, sterker nog, ik weet heel goed hoe jij je op allerlei manieren voor de taalkundige zaak inzet.