Vrouw Lepel en heer Mes
lazen elkaar de les.
Sprak Lepel, vol van stress:
‘Ach Mes, word toch eens wijzer,
je bent een prul van ijzer!’Maar leep sprak Mes tot Lepel:
‘Jij mutsje zonder klepel,
als ik niet altijd naast je lag
zei niemands mond je nog gedag.
Want ík heet Steeltje Repel.Heer Vork hoorde dit aan
en dacht: ’k moet hier vandaan.
’k Zal trouwen met mijzelf
of dapper tot een Taart ingaan,
met kans op tandbederf.
Oskar Pastior had ik in 1983 op Poetry International ontmoet en in 1984 in Rome, waar ik met hem verder werkte aan de vertaling van een keuze uit zijn gedichten, die in 1985 bij Querido verscheen onder de titel Een Nederlandse titel.
Ook met Lucebert, de persoon, had ik in 1983 kennisgemaakt, maar niet anders dan in een paar zeer korte gesprekken voor of na het diner ter gelegenheid van Gerrit Kouwenaars zestigste verjaardag op Château Neercanne in Maastricht.
Nu, in Berlijn voorjaar 1986, was een echte ontmoeting mogelijk. Op zaterdagavond 26 april bij en na de genoemde lezing, de volgende dag tijdens een podiumgesprek over de vraag ‘Findet bei Lyrik-Übersetzen Übersetzen statt?’, waar ook de vertaalster Rosemarie Still (Martinus Nijhoffprijs 1984) aan deelnam, en gedurende de middag en avond van diezelfde zondag in Galerie Springer, in de Fasanenstrasse, waar een tentoonstelling van beeldend werk van Lucebert te bezichtigen was. Jan Gielkens, die het archief van de in oktober 2022 overleden Rosemarie Still voor mogelijke verdwijning heeft behoed en zorg heeft gedragen voor onderbrenging in het Literatuurmuseum, stuurde mij een kopie van het briefje dat Lucebert haar in mei 1986 vanuit Jávea deed toekomen. Lucebert deed weten dat zijn verblijf (in gezelschap van zijn Tony) weliswaar kort was geweest, maar ‘toch intens & zeggen we als hollanders nog daarbij, heel gezellig!’. Het symposium aan de Wannsee was ‘zeer geslaagd en in opzichten’ en – die opmerking deed mij natuurlijk plezier omdat ik me bewust was van de wederkerigheid – ‘ik heb er mijn jonge collega Kusters beter door leren kennen (in holland zag ik hem en oppervlakkig en ondere ongunstige omstandigheden) en Pastior vond ik een openbaring.’
Over mijn ontmoetingen en samenwerking met Oskar Pastior, die geresulteerd heeft in een aantal dichterlijke publicaties, zal ik op een ander moment nog schrijven. Maar de slordige en slecht geïnformeerde wijze waarop Wim Hazeu in zijn Lucebert-biografie laakbaar suggestief zaken te berde brengt over Oskars ‘ontmaskering’ als informant van ‘de Roemeense geheime dienst’ kan hier meteen al worden rechtgezet met een verwijzing naar wat Jan Gielkens daarover schreef.
Maar nu iets vrolijkers, over Lucebert zelf. Tijdens een van de in zijn en mijn ogen gezellige (café)gesprekken die we met elkaar hadden, vertelde hij dat hij zijn belangstelling voor de Duitse poëzie te danken had aan zijn leraar Duits. We zaten op dat moment waarschijnlijk ergens aan tafel, want plotseling reciteerde hij uit het hoofd:
Eine Gabel und ein Messer,
die hatten sich gezankt
en vervolgens het complete gedicht zoals het hem bijgebleven was.
Ik heb dat altijd onthouden. Om het genoegen waarmee hij deze sprookjesachtige regels uitsprak én om het kinderlijke aspect ervan, dat ook bij mij onmiddellijk aansloeg.
Pas veel later heb ik het complete gedicht kunnen thuisbrengen via Google. Het blijkt te gaan om een kinderrijm van Christian Morgenstern, maar een precieze verwijzing naar diens verzamelde werken kan ik (nog) niet geven.
Herr Löffel und Frau Gabel,
die zankten sich einmal.
Der Löffel sprach zur Gabel:
Frau Gabel, halt den Schnabel,
du bist ja bloß aus Stahl!Frau Gabel sprach zum Löffel:
Ihr seid ein großer Töffel
mit eurem Gesicht aus Zinn,
und wenn ich euch zerkratze
mit meiner Katzentatze,
so ist eure Schönheit hin!Das Messer lag daneben
und lachte: Gut gegeben!
Der Löffel aber fand:
Mit Herrn und Frau aus Eisen
ist nicht gut Kirschen speisen,
und küsste Frau Gabel galant – die Hand.
In het jaar dat Lucebert overleed, in 1994, was ik evenals Oskar Pastior weer te gast op Poetry International in Rotterdam. Het festival vond plaats kort na zijn dood en de organisatie laste een herdenkingslezing in, waarbij een aantal dichters een voor de weggevallen Lucebert geschreven gedicht voorlazen. Toen mij gevraagd werd aan deze voordracht deel te nemen, schoten mij onmiddellijk de door hem met ironische smaak uitgesproken Duitse regels over dat ruziemakende paar te binnen. Over dat scherpe mes en die van tanden voorziene vork. En de spannende of zelfs dreigende suggestie die ervan uitging. Ik schreef op en las voor:
Mes en vork
Een mes en een vork,
ruziënd met elkaar.En wij aan tafel, voedend
ons met naad en schaar.Vlees met vingers,
drank met lippen,maaltijd en gesprek
zonder bestek,
vlek noch servet.Mit Messer, Nadel, Schere, Licht
spielen kleine Kinder nicht.Hoe mes en vork hun vrede sloten –
samen in jouw rug gestoken.
Die twee Duitstalige regels – nu ik ze overtik, weet ik het weer – kwamen bij die ontmoeting in 1986 van de kant van Oskar Pastior, als reactie op het door Lucebert opgezegde versje.
Ze zijn (of waren) in Duitsland bekend als waarschuwend rijmpje voor kleine kinderen. Pas op, geen gevaarlijke spelletjes! Waarbij spelen met ‘Licht’ (helaas) als spelen met een kaars moet worden opgevat en niet, zoals men bij iemands doodgaan misschien geneigd is te denken, als spelen met het licht… en verliezen.
Ik heb even geprobeerd ‘Eine Gabel und ein Messer’ te vertalen, maar die poging heb ik al gauw gestaakt. Bij ‘Lyrik-Übersetzen’ vindt zelden ‘Übersetzen’ plaats, want de meeste poëzie maakt vertalen in strikte zin zo goed als onmogelijk.
Ik heb daarom over lepel, mes en vork een ander, eigen, versje gemaakt. Je hebt het hierboven zien staan.
Dit stukje maakt deel uit van de reeks Bijsluiters van Wiel Kusters
Laat een reactie achter