In Nijmegen houden we mekaar lekker bezig. Maar de discussie die ik hier met mijn goede collega Jos Joosten voer – in zijn stukje van gisteren haalt hij ook nog onze voormalige collega Anja de Feijter bij – lijkt me de moeite waard om in het openbaar gevoerd te worden, bijvoorbeeld omdat hij aan het licht brengt hoe verschillend er door taal- en letterkundigen inmiddels over taal wordt gedacht.
De discussie gaat over de stijl van Lale Gül, en dan met name in haar debuutroman Ik ga leven. Jos merkt terecht op dat iedereen het erover eens is dat de auteur ‘geen standaard Nederlands’ schrijft. Hij zegt ook dat hij geen bezwaar heeft tegen afwijkend taalgebruik in de literatuur, maar dat zulke afwijkingen functioneel moeten zijn, en dat is bij Gül niet het geval:
het grote probleem met Güls taalregister is dat er geen enkele inhoudelijke, stilistische of compositorische reden aan te voeren is voor haar taalgebruik
Het is de moeite waard om uit te pluizen welk idee van taal hieronder zit: dat ‘afwijkingen’ van de standaardtaal in de literatuur een inhoudelijke, stilistische of compositorische verklaring moeten hebben. Iemand mag best ‘niet in het minst’ schrijven in plaats van ‘niet het minst’, of omgekeerd, maar dan moet dat bijvoorbeeld ertoe dienen om een personage te karakteriseren, of een wereld te schetsen waarin er geen logical bestaat.
Niet vanzelfsprekend
Nu is dit bij Gül waarschijnlijk niet het geval, in ieder geval niet op het niveau van de individuele constructie. Wanneer ze schrijft ‘het krijt ruimen’, in plaats van ‘het veld ruimen’ of ‘in het krijt staan’ kan zelfs waarschijnlijk de meest spitsvondige close reader daar geen bevredigende interpretatie aan geven. Dat ligt al anders op het niveau van het boek als geheel: ze schrijft geen standaardtaal, ze houdt zich niet aan de regels van de standaardtaal, zoals ze zich blijkens het boek ook niet houdt aan allerlei andere regels. Ze had het best kunnen opzoeken, ze is zelfs opgeleid in de neerlandistiek, maar ze heeft ervoor gekozen dat niet te doen. Waarom niet? Ze gaat leven.
Maar zelfs die interpretatie gaat ervan uit dat er hier iets te verklaren valt. Dat de standaardtaal de norm is, neutraal is, en dat iedere afwijking ervan moet worden verantwoord.
Nu is Jos een verklaard bewonderaar van de Franse socioloog Pierre Bourdieu, die niet alleen over literatuursociologie heeft geschreven, maar ook over taalsociologie (Langage et le pouvoir symbolique). Het idee dat de standaardtaal ‘neutraal’ is, is een mythe: het is (in Nederland) evident het product van een bovenlaag uit een bepaalde regio, de Randstad. Wie die taal leert en hanteert, laat zien dat hij of zij zich wil conformeren aan de normen die deze bovenlaag oplegt. Dat is ieders goed recht, en in sommige genres lijkt me dat ook aan te bevelen (het recht heeft bijvoorbeeld een evident belang strakke normen om ieder verschil in interpretatie uit te sluiten), maar het is helemaal niet vanzelfsprekend dat dit voor de literatuur ook zo geldt.
Je zou ook kunnen zeggen dat de schrijver schrijft in de taal die haar past, die van haar is. En dat alleen afwijkingen van die taal nadere analyse vereisen.
Geen analyse
Daarbij is van belang dat je taalkundig minstens twee soorten grammaticaliteit kunt onderscheiden: een van de sociale soort (je houdt je niet aan door anderen opgelegde regels) en een van een cognitieve soort (je produceert vormen die cognitief lastig verwerkt kunnen worden). Daar hebben dan weer andere Nijmeegse collega’s onderzoek naar gedaan: Ferdy Hubers bijvoorbeeld. Hij laat zien dat je onderscheid kunt maken tegen vormen die ingaan tegen de taalnorm en vormen die ingaan tegen het taalsysteem zoals het kind dat van nature heeft opgepikt uit de omgeving. Ze geven, blijkens Ferdy’s onderzoek, allebei een schokje in de hersenen als een proefpersoon ermee geconfronteerd wordt. Maar die schokjes zijn net wat anders.
De tot nu toe besproken voorbeelden van Lale Gül horen tot het eerste type. Het voorbeeld dat Jos bespreekt van Anja de Feijter gaat over het tweede: Luceberts regel ‘Het boek sloeg haar ogen op’ is geen overtreding van een specifieke taalnorm, maar een voorbeeld van een zin die hoogstwaarschijnlijk ook niet tot het gewone taalgebruik van de dichter behoorde – een zin die nadere analyse behoeft om überhaupt begrepen te kunnen worden. Dat is ook een soort fout waarvan het onwaarschijnlijk is dat de schrijver hem bij tweede herlezing heeft laten staan – omdat hij flagrant ingaat tegen zijn eigen taalsysteem. De sociologische fouten kunnen blijven staan omdat ze niet ‘eigen’ zijn.
De twee soorten ongrammaticaliteiten behoeven dus een verschillende status in de analyse van een tekst. Wat trouwens niet wil zeggen dat de sociologische laag geen analyse behoefte: maar wel dat ze volgens mij eigenlijk niet kan worden gebruikt om iemand af te serveren.
Marc Kregting zegt
Vrede aan allen!
Allereerst twee dingetjes, waarvoor ik evengoed naar mijn nieuwjaarsmissive kan verwijzen. Dit debat over de stijl van een schrijfster voor wie Nederlands niet de thuistaal was wordt gevoerd door mannen voor wie dat wel het geval was. En: er is geen enkele aandacht voor bekende collega-auteurs die als grote stilisten gelden maar bij wie het niet moeilijk de sloophamer tevoorschijn te halen (het zou me evenmin veel energie kosten om aan te tonen waarom ik een zwakke schrijver ben). Enfin, zie desgewenst: https://dehoningpot.blogspot.com/2023/12/om-assonanties.html
Vervolgens verheugt het me dat hier het belangrijke werk van Anja de Feijter naar boven gehaald wordt. In haar inaugurele rede, waarvan sprake, legt ze uit waarom ‘het boek slaat haar ogen op’ géén grammaticale fout is, omdat ‘het boek’ in het Lucebert-gedicht een metafoor is voor ‘de maan’, gewoon dus een vrouwelijk woord – dat in een intertekstuele lezing geletterd licht afwerpt.
Tot slot is het misschien aardig te vermelden dat De Feijter haar rede uitsprak tijdens dezelfde bijeenkomst als haar collega Lia van Hemert. Haar rede was getiteld, met een toespeling op Lucebert: Norse negers. We schrijven dan 1996. En constateren dat sindsdien maatschappij, taal, literatuur en kritiek zijn veranderd.
Marc van Oostendorp zegt
Ik heb geen enkele aanleiding om te denken dat we Lale Gül niet als moedertaalspreker kunnen beschouwen. Letterlijk is het misschien niet de taal van haar moeder, maar haar taalontwikkeling lijkt me volkomen equivalent aan dat van een willekeurige andere moedertaalspreker. Ze heeft die taal dan ook van jongs af aan op school en op straat (enz.) gesproken. Ook de dingen die ze schrijft, of de ‘fouten’ die mensen menen aan te wijzen in haar werk, zijn niet kenmerkend voor tweedetaalverwervers. Tot slot gebruikt ze (ik heb daar nu al herhaaldelijk op gewezen) alleen een etnisch gekleurd Nederlands in dialogen. Er is echt iets anders aan de hand: ze schrijft op een vrijgevochten manier. Ik vind het oneigenlijk om haar ouders erbij te halen. Ze is een Nederlandse schrijfster, die zelfs Nederlands heeft gestudeerd.
Wat gender hiermee te maken heeft, ontgaat me al helemaal.
LDK zegt
“alleen een etnisch gekleurd Nederlands in dialogen” – voor mij is dat een teken dat zij dat doet omwille van een bepaald realisme (uiteraard niet ‘volstrekt realistisch’). Dat soort foutjes en afwijkingen lijkt me algemeen wat interessanter dan ABN. Uiteraard kan het werken met fouten ook erg flauw zijn en een hele tekst kapotmaken. – Maar betreffende ABN: eigenlijk zou men schrijvers sowieso kunnen of moeten vragen, waarom ze ‘correcte’ taal gebruiken.
Robert Kruzdlo zegt
Ik mis in deze reacties iets en dat is: …de kunstenaar die buiten de werkelijke werkelijkheid staat, uitgesloten wordt om in zijn eigen binnenbrein te kijken – behalve een stemmetje hoort in zijn binnenoor – worstelt met zijn organisme, conflicten die het veroorzaakt, naar een nieuwe uitdrukking zoekt, gevangen blijft in een taal-socialecontructie, een heel normaal mens is die een boek schrijft. Uniek is dit niet. Geniaal ook niet. Dat Immanuel Kant vond dat het genie een belangrijke eigenschap van de kunstenaar is: voor beoordeling van kunst smaak wordt vereist; is voor het scheppen ervan een genie nodig. “Waar blijven toch al die knappe schrijfkinderen,” vroeg Nicolaas Beets zich af. Wij zouden ons kunnen afvragen: waar blijven toch onze genieën? Was de schrijver een genie toen zij begon met schrijven, dan zou geteld kunnen worden ‘dat ik dus geen ander loon verdien dan ’t dier dat z’n gaven ten geschenke kreeg van de Natuur. Biologisch klopt dit. De conclusie met uitroepteken. De (on)gezonde, de (ab)normale – anders gezegd ‘de aangepaste’ mens die zijn eigen *taalidioom* heeft kun je aanroepen als het hoogste ideaal!¿ Maar, …dit wist de schrijver natuurlijk al. Hzij kan niet beter. Een genie hebben we nodig om die zijn organisme beter begrijpt dan al zijn voorgangers. Niet Lucebert maar Rimbauds zijn binnenbrein. Er dus drie grammaticale mogelijkheden. Drie ongrammaticaliteiten…, die bestudeerd moeten worden.
Marc Kregting zegt
Die vrijgevochtenheid dunkt me een groot goed!
De oorspronkelijke conclusie “Lale Gül schrijft Lale Gül-taal” vond ik adequaat. Dat rijmt ook met bijvoorbeeld de prachtige reeks over AFTh, bij wie stijl zijn stijl bleef.
Inmiddels is Gül-hier uitgegroeid tot een fenomeen dat, maar allicht vergis ik me, iets groters lijkt te vertegenwoordigen. Iets sociologisch? Je zult er maar de aanstichtster van zijn. Maar wie ben ik, als ‘autochtoon’ menneke, om dat te beweren.
Literatuursociologen kunnen desgewenst mijn indruk toetsen of het louter dito mannen zijn die telkens hun kennis over haar delen. Waarom? Dat ontgaat mij ook. En van de AFTh-reeks kan ik me niet herinneren dat er altijd een (gezichts)foto van hem boven de blogs stond.
Marc van Oostendorp zegt
Voor de foto’s ben ik alleen verantwoordelijk want ik heb alle afleveringen van deze reeks tot nu toe gecureerd. Het is een grapje: deze discussie begon met mijn bespreking van de Italiaanse vertaling, die, net als alle andere uitgaven en vertalingen die ik ken (én net als de beschikbare omslagen van haar overige boeken) een foto van de auteur prominent op de voorkant hadden (dat is bij Van der Heijden overigens niet het geval). Meestal gebruik ik bij besprekingen het omslag van het besproken boek als illustratie. Vervolgens haalde iemand in een reactie het gebruik van die foto op het omslag erbij als argument tegen de auteur, dus toen wilde ik niet meer terug.
Ik denk dat alle stijlkritiek uiteindelijk een sociologische dimensie heeft. Het verschijnsel hecht zich nu wat mij betreft aan Lale Gül precies omdat zij een prominente en onmiskenbaar belangrijke auteur is. Ik zie het ook wel als teken van een langzame verschuiving, weg van de almacht van de standaardtaal. Ik zie geen verband met de migratie-achtergrond van de auteur, of met haar gender, hooguit met haar leeftijd en haar in het algemeen nogal onafhankelijke karakter. In die zin zou ze best eens tot de voorhoede kunnen behoren.
In het algemeen schrijven hier veel meer mannen dan vrouwen. Dat heeft ook een sociologische verklaring, en het is betreurenswaardig, maar ik geloof niet dat dit specifiek is voor deze kwestie. Tot slot moeten we er natuurlijk op wijzen dat Lale Gül (van het patriarchaat) wel wat meer verduren heeft gekregen dan wat kritiek op haar stijl, hoe onterecht ik die kritiek ook vind.
Robert Kruzdlo zegt
Ik mis in deze reacties iets en dat is: …de kunstenaar die buiten de werkelijke werkelijkheid staat, uitgesloten wordt om in zijn eigen binnenbrein te kijken – behalve een stemmetje hoort in zijn binnenoor – worstelt met zijn organisme, conflicten die het veroorzaakt, naar een nieuwe uitdrukking zoekt, gevangen blijft in een taal-socialecontructie, een heel normaal mens is die een boek schrijft. Uniek is dit niet. Geniaal ook niet. Dat Immanuel Kant vond dat het genie een belangrijke eigenschap van de kunstenaar is: voor beoordeling van kunst smaak wordt vereist; is voor het scheppen ervan een genie nodig. “Waar blijven toch al die knappe schrijfkinderen,” vroeg Nicolaas Beets zich af. Wij zouden ons kunnen afvragen: waar blijven toch onze genieën? Was de schrijver een genie toen zij begon met schrijven, dan zou geteld kunnen worden ‘dat ik dus geen ander loon verdien dan ’t dier dat z’n gaven ten geschenke kreeg van de Natuur. Biologisch klopt dit. De conclusie met uitroepteken. De (on)gezonde, de (ab)normale – anders gezegd ‘de aangepaste’ mens die zijn eigen *taalidioom* heeft kun je aanroepen als het hoogste ideaal!¿ Maar, …dit wist de schrijver natuurlijk al. Hzij kan niet beter. Een genie hebben we nodig die zijn organisme beter begrijpt dan al zijn voorgangers. Niet Lucebert maar Rimbauds zijn binnenbrein. Er dus drie grammaticale mogelijkheden. Drie ongrammaticaliteiten…, die bestudeerd moeten worden.
Jos Joosten zegt
Op het risico af dat wij ons (of beter gezegd: ik mij) ga herhalen: ik vind Van Oostendorps aanvulling zeker zinvol, maar toch niet overtuigend. Natuurlijk ben ik bekend met het fenomeen standaardtaal, d.w.z. het Nederlands zoals het op de radio en in de politiek wordt gesproken. Alleen al in de omgang met collega’s, studenten en mensen in mijn buurt merk ik een kloofje – want wat ik uit Hilversum en Den Haag hoor, is iets totaal anders dan wat ik in mijn eigen woonplaats hoor – en dan ben ik nog niet eens dialectspreker. Alleen al die rare manier waarop ze daar de ‘g’ en de ‘r’ uitspreken! Het woord ‘graag’ (iets als ‘rdaagg’) is al bijna haast niet te verstaan volgen (het is een ‘g’ die, zoals Pé Hawinkels ooit zei, ‘klinkt alsof je met een sneeuwschuiver over de stoeptegels krast’).
Dat een schrijver zijn of haar eigen idioom creëert is natuurlijk zó waar dat het een lapalissade wordt. Sterker nog: reken maar dat een auteur die in een roman probeert om geloofwaardig goedlopend gesproken Nederlands wil weergeven er hard aan zal moeten werken.
Wanneer Gül haar taalregister hanteert als poëticaal middel voor haar vurig sterven ‘te gaan leven’, waarom dan niet consequent het onjuiste taalgebruik gehanteerd? En waarom zelf dan in haar boek klagen over mensen die op internet schaamteloos teksten met dt-fouten publiceren?
Van mij mag elke auteur schrijven in de stijl zoals Ary Prins, Couperus, Multatuli of Vondel. Graag zelfs! Het is voorts aan de lezer om daar reden voor te vinden en te zien in hoeverre een auteur consequent is. Over Ary Prins gesproken, zijn ‘De heilige tocht’ staat vol onaffe, elliptische zinnen – maar zodanig dat evident is dat dit volgt uit opzet en inzet van de auteur:
‘In stillen winter-avond met koude na de sneeuw, de witbeladen stad, die bij het slot gebouwd – enkele straten om een plein, waarop de kerk stond.
De slanke toren-uit-een-stuk zwart grauwde op uit het zuivere blank, dat alles dekte, met wegge spits in het duister boven, waardat geen zilver-lichte-blauwen van maan of sterren was.
In nachte-donker bleekten lijnen van het naakte werk door sneeuw, alsof een luchte-bouw in wonderdroom verrezen, en wit als licht op vroomheid, in steen en houtwerk weergegeven.’
Lale Gül zie je op haar tenen staan om naar iets stilistisch te reiken waar ze (nog) niet aan toe is. Nogmaals: ik ben zeer benieuwd naar vorm en stijl van haar nieuwe boek.
Marc van Oostendorp zegt
Dat laatste delen we dan in ieder geval!
Robert Kruzdlo zegt
Iets zal haar moeten verheffen, uitstijgen boven en wat dat is zien we binnenkort. Verheffing komt ergens anders vandaan dan taal alleen. Menselijke “emoties” zijn niet alleen reacties zijn op actuele situaties, maar hebben ook heel oude wortels. Voorpsychologisch, en zelfs James Joyce laat zien dat hij een eigen programma had van geweldloosheid, wetenschappelijke en technische vooruitgang, scholing en mededogen met materiële behoeften, en allemaal conform een kosmopolitische opvatting van een gemeenschappelijke menselijkheid’ (Nussbaum blz. 611)
Marc Kregting zegt
Nagekomen bijval voor de onverschilligheidstelling: onlangs sprak Jodie Foster (‘There are different ways of being a woman’: Jodie Foster on beauty, bravery, and raising feminist sons | Jodie Foster | The Guardian) over tekst die ze ontvangt van acteurs uit de Generatie Z, waartoe Gül ook behoort: ‘in emails, I’ll tell them this is all grammatically incorrect, did you not check your spelling? And they’re like, “Why would I do that, isn’t that kind of limiting?’”’
Verder even een misverstand wegnemen: ook voor mij is Lale Gül een Nederlandse schrijfster. Wel heb ik het idee dat het Turks dat ze van stonde af om zich heen heeft gehad, invloed kan uitoefenen (bijvoorbeeld werkwoordvoorzetselcombinaties schijnen in die taal anders te liggen).
Misschien komt het doordat ik nu verrukt ‘Malacqua’ van Nicola Pugliese lees, dat ik me afvraag of er in de Neerlandistiek stijlkritiek bestaat op stilisten. Van een afstandje lijkt het er namelijk op dat het segment wordt gevolgd van boekenbijlagen en nominaties. Of is er in curricula ruimte voor stilisten als Erik Bindervoet, Anneke Brassinga, Christophe Van Gerrewey, Jacob Groot, Johan Herrenberg, Pol Hoste, Marie Kessels, Pierroo Roobjee, Daniël Rovers, Anton Valens…?
LDK zegt
Moest ik toch even googelen of ‘werkwoordvoorzetselcombinatie’ bestaat. Mooi woord.