Het is een sport om de oudste bewijsplaats vinden van van hier tot Tokio. En zoals het bij sporten als hardlopen, hoogspringen en gewichtheffen geldt (voorbeelden van het Olympische trio citius, altius, fortius) dat er altijd wel weer iemand sneller is, hoger kan of meer tillen, zo is het ook goed mogelijk dat iemand overbóden wordt als hij zoals ik hier beweer dat Simon Carmiggelt het was die die uitdrukking met Tokio als eerste in de krant heeft gebruikt, en wel vroeg in het jaar 1954.
Voor Carmiggelt en vooral 1954 pleit wel iets. Om te beginnen lag Tokio niet alleen maximaal ver weg vanuit Nederland bekeken, het was kort na de Tweede Wereldoorlog ook veel in het nieuws. Daar werd er een Oorlogstribunaal gehouden, maar wat veel belangrijker was, in de jaren na 1945 bestond er veel aandacht voor het net van intercontinentale vluchten dat toen alom werd opgezet en waar KLM en Schiphol hun aandeel in kregen.
Tokio hing dus als het ware in de lucht van de Nederlandse taal, er moest alleen nog iemand komen die er naar greep én deze vondst deed in combinatie met iets toepasselijks. Zo ver is het nog niet helemaal, de afstanden die we in woorden afleggen zijn eerst nog beperkter. Van Nina de Kempenaere wordt in de jaren 1945 tot zeker in 1947 in het Veenkoloniale dagblad De Noord-Ooster een feuilleton geplaatst onder de titel “De sprong naar geluk”. Het is later in boekvorm verschenen – ik ken de schrijfster evenmin als de inhoud van het boek. Maar tweemaal staat er een aflevering van het vervolgverhaal in die krant (op 29.01.1945 en op 06.01.1947) waarin er sprake is van iemand met een minderwaardigheidscomplex “van hier tot Rijswijk.” In het feuilleton van Nina de Kempenaere slaat het op een verlegen jongedame, gymnasium afgerond, woonachtig in Delft en werkzaam op een kantoor bij een uitgeverij-drukkerij in Den Haag – vandaar Rijswijk? Dat is in elk geval lopend op flinke afstand en haar minderwaardigheidscomplex is dus echt wel eh, een dingetje.
Jo Daan (medewerkster van wat later het Meertens Instituut in Amsterdam ging heten, dan nog gevestigd aan de Kloveniersburgwal) publiceert in februari 1948 een klein boekje vol “Grepen uit de Amsterdamse volkstaal” met als hoofdtitel Hij zeit wat. Het is licht van toon. De Inleiding begint met een gefantaseerde Amsterdammer die het boekje in de etalage ziet liggen en dan verbaasd uitroept: “Wat heb ik nou an m’n kar hangen”. Al in september 1949 volgde er een nieuwe editie, in 1992 tekende Jan Berns voor een licht uitgebreide derde druk. Op p. 55 in de tweede en op p. 87 van die derde uitgave staat de Amsterdamse uitdrukking die Jo Daan had ontleend aan Justus van Maurik (1846-1904): “krijg een rolling van hier tot Haarlem (alle paaltjes raak)”. Dat oogt als een voorloper van de later vriendelijker en zonder medische verwensing ‘beroerte’ geformuleerde afstand van hier tot Tokio. Trouwens, Hij zeit wat is om de talige en komisch-Amsterdamse inhoud typisch een boekje dat Carmiggelt gekoesterd kan hebben. Hij kan het door de beperkte omvang van 60 bladzijden wandelend door Mokum gemakkelijk bij zich hebben gedragen in de binnenzak van zijn net zo grijze lange jas als de kleur van het boekje zelf.
(Wordt vervolgd.)
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Siemon Reker
Laat een reactie achter