De ontdekking in het nieuwe nummer van Het Liegend Konijn is voor mij deze keer de dichteres Lieke Gorter. Er zijn onder de jongere dichters (Gorter is geboren in 1989) geloof ik, buiten spoken word, twee stromingen te onderscheiden: er zijn dichters die politieke gedichten schrijven, over het klimaat bijvoorbeeld, over vluchtelingen, en er zijn dichters die zich vooral richten op de taal, die absurde spelletjes met taal. Van de eerste categorie is Gorters voornaam- en leeftijdsgenoot Marsman een voorbeeld; van het tweede beider leeftijdsgenoot Joost Oomen.
Gorter hoort meer tot de tweede stroming, maar ze knipoogt regelmatig naar de eerste. Haar gedichten zijn elegante fonteinen van taal. Het eerste gedicht in Het Liegend Konijn heet ‘Door honderden ogen’ en begint zo:
de zilveren schaal
waar de thee op werd geserveerd
nu een blad vol modder
terwijl wij allen gelijk
niet durven te kijken in de ogen
van een man zonder baard
om zich achter te verstoppen
hoelang kleurt zijn shirt nog groen
dat wegtrekt uit de straten
(…)
Het gedicht bestaat, net als de andere in Het Liegend Konijn afgedrukte Goteriana, uit regels die ieder op zich in een volkomen onopvallend gedicht zouden passen, maar door de manier waarop ze als kleurige scherven in een mozaïek zijn geplaatst, ontstaat een bijzonder effect. Het is net alsof je na het eind van iedere regel ineens een andere hoek inslaat. Een enkele keer zit er ook een bijzonder enjambement in (‘wij allen gelijk / niet durven te kijken’: daarin wordt gespeeld met twee betekenissen van gelijk: we zijn allen gelijk, en we durven gelijk niet te kijken’) maar wie had gedacht dat de man wie wij niet in de ogen durven te kijken zo prominent geen baard heeft dat hij zich er niet achter kan verstoppen? Of dat het groen van een shirt uit de straten zou kunnen wegtrekken?
Het zijn geen gedichten die je helemaal moet willen begrijpen, je moet geloof ik hier niet de vraag stellen wat die man daar precies doet. Maar tegelijkertijd klinken wel degelijk ook politieke kwesties door in de gedichten: het groen dat wegtrekt, de zilveren schaal die een blad vol modder wordt. De ‘honderden ogen’ uit de titel komen verderop in het gedicht ook terug:
zijn we vergeten
dat uit zwarte ogen er honderd groeien
en kijken door honderden ogen te ver weg
van de grens die we niet willen hechten
Doorheen het hele gedicht klinkt met andere het ongemak van degenen die thee drinken van zilveren schalen en de honderden zwarte ogen liever ver uit de buurt houden. Dat wringt vooral doordat met het zorgvuldige taalmozaïek dat de gedichten zelf aanbieden. Wij lezers kunnen genieten van de zorgvuldig geconstrueerde verwijzingen naar vluchtelingen – terwijl we in de tussentijd er natuurlijk ook iets aan hadden kunnen doen. Het dilemma wordt daarmee ook je eigen dilemma. Aan het eind van het gedicht worden we ook nog zo in slaap gesust dat je er wel wakker van móét worden:
de aarde valt door de ruiten van de serre
de tussendeur hebben we dichtgedaan
onze vingers tintelen
onze kopjes trillen
onder zilveren handen vallen we in slaap
We hadden al Lieke Marsman, het wachten is nog op Lieke Boutens, Lieke Nijhoff en Lieke Vestdijk. Lang leve de Liekeïsering van de Nederlandse poëzie! MetLieke Gorter hebben we een nieuwe stem om veel naar te luisteren.
Laat een reactie achter