Een belangrijk inzicht uit de twintigste-eeuwse taalwetenschap is dat iedere taaluiting twee niveaus van betekenis heeft: een semantische en een pragmatische. De semantische betekenis is de letterlijke, los van de context. Semantisch is ‘het is koud hier’ een observatie over de temperatuur op een plaats dicht in de buurt van de spreker. De pragmatische betekenis is wat de spreker met zo’n zin zeggen wil, en dat is juist altijd afhankelijk van de context. Pragmatisch betekent ‘het is koud hier’ bijvoorbeeld een beleefd verzoek aan de luisteraar om het raam dicht te doen.
Er zijn taalfilosofen die zeggen dat de semantische laag in wezen niet bestaat, dat alle betekenis altijd afhankelijk is van de context. In de onderhavige zin zijn de twee inhoudswoorden koud en hier al niet goed te definiëren op een contextonafhankelijke manier. Uiteindelijk is alle taalbetekenis afhankelijk van allerlei onuitgesproken afspraken tussen de gespreksdeelnemers. Degenen die ontkennen dat de pragmatische betekenis niet bestaat noemen we meestal pubers: zij zijn degenen die op de vraag ‘kun je het zout aangeven’ rustig ‘ja’ zeggen, omdat die zin een vraag naar informatie cover iemands capaciteiten is.
Ik weet niet veel van het staatsrecht, maar een discussie in de Kamer deze week over de formatie deed me er wel aan denken.
Strijdigheid
De discussie ging over de wens van Pieter Omtzigt (NSC) dat de nieuwe regering zich zou houden aan de grondwet. Volgens Thierry Baudet (FvD) is dat onzin: de Tweede Kamer is, volgens artikel 140 van diezelfde Grondwet, de enige die wetten toetst aan de Grondwet. En dus kan de Kamer nooit in strijd handelen met de Grondwet. De Kamer is in Nederland de hoogste instantie, de hoogste macht, en dus kan de Kamer nooit ongrondwettelijk zijn. Omtzigt had er niet veel antwoord op – zoals het ook moeilijk is om de slimme puber te verslaan die alleen informatie geeft over zijn vermogen een zoutvaatje te verplaatsen.
Nu lijkt mij, met mijn gebrekkige kennis van het staatsrecht, er eigenlijk iets anders in artikel 140 te staan:
Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd, totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen.
Mij lijkt hier vrij evident te staan dat er wel degelijk wetten kunnen zijn die in strijd zijn met de Grondwet; en dat er aan zo’n situatie van strijdigheid een einde moet worden gemaakt.
Procedure
Maar dat terzijde: als Baudet gelijk heeft, betekent de Grondwet niets. Neem, vrij willekeurig, artikel 2.4:
Ieder heeft het recht het land te verlaten, behoudens in de gevallen, bij de wet bepaald.
Stel nu dat de Tweede Kamer bij gewone meerderheid besluit een wet aan te nemen dat er een muur om Nederland heen moet komen te staan en dat iedereen die het land probeert te verlaten wordt neergeschoten. Zo’n wet(nog even afgezien van de wonderlijke ‘behoudens’-clausule in veel artikelen van de Grondwet) lijkt mij, wat de Kamer ook zegt, in strijd met de Grondwet. Het is waar dat je met die constatering naar niemand toe kan, want rechters toetsen in Nederland niet aan de Grondwet, en als de Tweede Kamer anders besluit zijn de burgers daaraan overgeleverd.
Maar je kunt dan net zo goed helemaal geen Grondwet hebben.
De afspraak, als het ware de pragmatiek, is dat we ons houden aan de Grondwet, en dat dit alleen kan veranderen als de Grondwet verandert, in het onderhavige geval als artikel 2.4 wordt aangepast – maar dat moet dan via een ingewikkeldere procedure, waarin onder andere verkiezingen zijn inbegrepen.
Gezamenlijkheid
Dat ontkennen van die afspraken onder verwijzing naar de letter, de semantiek van de wet, eindigt natuurlijk ook in drijfzand. Want hoezo beweert Baudet zo stellig dat de Tweede Kamer de baas is en bepaalt wat er wel of niet in niet alleen de Grondwet maar ook de wet staat? Wie zegt dat? Waar staat het papier waarop ik heb getekend dat ik me aan deze wetten zou willen onderwerpen?
Onder de wetten ligt de afspraak – het sociaal contract waar de naam van Omtzigts partij naar verwijst – dat de wetten hetgene zijn waar wij ons aan houden. Zo is er ook een afspraak dat de Kamer en de regering bij het maken van wetten geen dingen doen die in strijd zijn met de Grondwet.
Eigenlijk is de wereld natuurlijk een jungle waarin dat allemaal niet geldt, en de wet alleen een verzameling letters is, in een of andere volgorde geplaatst. Het kan af en toe verfrissend zijn om de puber in jezelf de omarmen en je dat te realiseren. Maar het is ook onduidelijk hoe je dan vervolgens iets in gezamenlijkheid tot stand brengt.
Robert Kruzdlo zegt
Wie wil overleven moet gezamelijk iets tot stand brengen, met een ander, anderen of met zijn omgeving. Iets, maak niet uit wat, dat niet in het wetboek staat of HET boek, kan nog altijd een groeispurt maken: daar gaan wijzen mannen over die het opschrijven. Vervolgens puberen we door.
Henk Wolf zegt
Marc heeft natuurlijk helemaal gelijk, maar het is lang niet alleen Baudet die zich schuldig maakt aan dit soort ‘sociaal-contractbreuk’. Inzake taalbeleid maken heel wat mensen in Nederland zich eraan schuldig.
We zien dezelfde “puberale” redenaties bij de interpretatie door Nederlandse hogescholen en universiteiten van artikel 7.2 van de (Nederlandse) Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ook onder die wetten ligt de afspraak in de vorm van een sociaal contract dat die onderwijsinstellingen zich eraan houden. De kern van die wetten is dat de docenten aan die instellingen hun colleges in het Nederlands geven, met de ruimte voor uitzonderingen. Van die uitzonderingsruimte wordt zo massaal gebruikgemaakt dat het voorschrift om het Nederlands als de ongemarkeerde voertaal op college te gebruiken er betekenisloos van wordt.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor artikel 2.6 van de (eveneens Nederlandse) Algemene wet bestuursrecht, die aan bestuursorganen in Nederland (waar de openbare universiteiten als zelfstandige bestuursorganen bij horen) en de mensen die daarvoor werken voorschrijft in werktijd het Nederlands te gebruiken, opnieuw met ruimte voor uitzonderingen. Er zijn genoeg openbare universiteiten waar de medewerkers de uitzonderingsbepaling gebruiken om in het Engels te vergaderen of Engelstalige bordjes naast hun werkkamer op te hangen, wat zeker ook niet is wat de wetgever destijds heeft beoogd.
Voor de duidelijkheid, dit zijn de betreffende bepalingen:
Art. 7.2 (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)
Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd:
a. wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft,
b. wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, of
c. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode.
Art. 2.6 (AWB)
1. Bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen gebruiken de Nederlandse taal,
tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad.
Weia Reinboud zegt
De ‘behoudensconstructie is niet zo wonderlijk, het is een formulering om ergens onderuit te komen als je er geen zin in hebt. Zoiets zit ook al in artikel 1, je mag op allerlei manieren niet discrimeren ‘in gelijke gevallen’. Iemand in een asielprocedure bijvoorbeeld zit helemaal niet in een gelijke situatie als mensen met een NLs paspoort, bijvoorbeeld.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat snap ik wel. Maar het maakt zo’n artikel natuurlijk wel leeg. Als er dus een wet komt die zegt: niemand het land uit, is dat nog grondwettelijk, want de grondwet zegt dat mensen vrij het land uitmogen, behalve dat ze moeten voldoen aan die wet. In dat artikel staat dus eigenlijk al dat de wet altijd voor de Grondwet gaat.
Robbert-Jan Henkes zegt
En daarom is “vertalen wat er staat” zo’n onzinnige frase.