Saskia de Coster, auteur van een almaar groeiend proza-oeuvre, met als meest recente roman het knappe en indringende ‘Net echt’, sprak gisterenmiddag, in een goed gevulde Aula van de Radboud Universiteit, de dertigste Frans Kellendonklezing uit: ‘Mijn jaar van het spook’.
De Kellendonklezing werd kort na Kellendonks overlijden voor het eerst gehouden, met als – steeds volgehouden – uitgangspunt dat de spreker van dienst geen academische interpretaties van zijn werk zou presenteren, maar dat centraal moest staan hoe zijn oeuvre werk – ‘vragen en kwesties die Kellendonk opriep in zijn romans en essays’ – de auteur inspireerde bij zijn of haar eigen werk.
De eerste sprekers waren vaak leeftijdgenoten van Kellendonk, schrijvers die hem zelf als levende collega, bekende of zelfs vriend hadden meegemaakt. Intussen is een heel nieuwe generatie auteurs (ruimschoots) volwassen geworden. Van de rij sprekers sinds 1992 zijn er intussen zeven overleden en de jongste spreker tot dusverre, Niña Weijers (1987), was vier jaar oud toen Kellendonk overleed. Mijn indruk is dat de onstopbaar voortgaande tijd tot een andersoortige omgang met het werk leidt: minder anekdotes, maar paradoxaal genoeg ook minder afstand. Kellendonks omstredenheid is stilaan eerder literair-historisch feit dan steen van aanstoot. En de speurtochten worden ook spannender. In het begin was het toch vaak het ‘oprecht veinzen’ of de ‘leemte waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen’ dat centraal stond. Intussen Stilaan neemt het werk van Kellendonk steeds meer de plaats in van de persoon. De woorden komen aan het woord, als ijkpunt en inspiratiebron.
Ook De Coster stond gisteren stil bij een minder bekende roman van Kellendonk: ‘Letter en geest. Een spookverhaal’. Fraai fragmentarisch besprak zij haar lectuur van de roman toen zij geïsoleerd in een glazen hok een maand in het Antwerps Museum voor Schone Kunsten verbleef (waar het overigens spookt, zo vertrouwde ze ons toe) en hoe haar eigen spoken werden vermengd met die van Kellendonk.
De Costers mooie laatste woorden:
Het verhaal eindigt zonder leesteken, zonder een laatste punt, maar er staat wel heel letterlijk dat hij op het perron staat, de plek van transitie bij uitstek, hij staat er “onbeweeglijk als een punt”. Dat zijn de laatste woorden van “Letter en geest”. De schrijver zit veilig in een honk van taal en kan schrijven en schrijven, maar het spook komt kijken. Het spook valt tussen de plooien, het is niet tastbaar en het is ook niet te beredeneren of academisch-intellectueel vast te pinnen. Het zweemt naar liefde en verlangen, lust en verderf misschien, het ongrijpbare, naar elders.
Met dit soort lezingen zie ik de volgende dertig jaar met veel vertrouwen tegemoet, wanneer in 2054 een in 2020 geboren auteur de zestigste Kellendonklezing houdt.
Laat een reactie achter