À propos K. Schippers
Op een viaduct
tussen Kampen-Zuid
en Zwolle
in koeienletters:
KEATJe heb het als dichter
ver gebracht
door hier te verschijnen
ook zonder Sterwijl ik met mijn trein
langzaam richting Drenthe
verdwijn
In de zomer van 2019 liep ik met K. Schippers over het Onze Lieve Vrouweplein in Maastricht. Bij het zien van hotel Derlon zei hij: ‘Hier heb ik met Henk [Bernlef] gelogeerd toen Jan Hanlo verdwenen was.’ Jan Hanlo verdwenen? Het duurde even voor ik me realiseerde dat hij bedoelde: Hier logeerden we toen Jan Hanlo gestorven was. Het woord gestorven kwam hem nooit over de lippen. Mensen en dingen verdwijnen en daar hebben we het mee te doen.
In de week na Hanlo’s dood, op 16 juni 1969, waren Bernlef en Schippers vanuit Amsterdam naar Zuid-Limburg gereisd. In Valkenburg, bij het door de dichter bewoonde poorthuisje van Geerlingshof, hadden ze een aantal dozen met papieren, die door familie als zijnde van geen belang aan de kant waren gezet, van teloorgang weten te redden. Maar belangrijker dan deze actie, deel uitmakend van wat achteraf als een vrij wanordelijke omgang met Hanlo’s literaire nalatenschap kan worden beschouwd, is de rol die Schippers en Bernlef met hun in 1958 van start gegane tijdschrift Barbarber hebben gespeeld in de speelse groei van diens oeuvre na het verschijnen van de Verzamelde gedichten. Van de negende aflevering tot aan zijn dood heeft Hanlo aan Barbarber talloze bijdragen geleverd, gestimuleerd door de speelse geest van dat blad en zijn vriendschap met de bijna vijfentwintig jaar jongere redacteuren.
Misschien wel het bekendste gedicht van K. Schippers is ‘De ontdekking’:
Als je goed om
je heen kijkt
zie je dat alles
gekleurd is
De betekenis van deze glimlach in taal lijkt evident. Het bijzondere is altijd en overal om ons heen, het is zaak goed te blijven kijken. Toch valt er over ‘De ontdekking’ nog iets meer te zeggen.
Toen het gedichtje in 1976 voor de eerste keer in een bundel werd opgenomen (Een vis zwemt uit zijn taalgebied) stond er een opdracht bij: ‘voor Ph.M.’ Het was dus in eerste instantie bedoeld als geschenkje voor Philip Mechanicus, vriend van K. Schippers – en fotograaf. Bij latere publicaties van ‘De ontdekking’ is de dedicatie ‘voor Ph.M.’ telkens achterwege gebleven. Zoiets kan verschillende redenen hebben, maar dat neemt niet weg dat het gedicht zich nog steeds óók laat lezen als een uitspraak die te maken heeft met de (sobere, maar indringende) zwart-wit fotografie die Mechanicus’ werkterrein was en die zijn blik op de wereld, haar ogenschijnlijk optimale afbeeldbaarheid in monochrome composities, op onontkoombare wijze gestuurd zal hebben.
Op zeer veel plaatsen in zijn werk is K. Schippers, ofwel Gerard Stigter zich zijn vriendschap met Jan Hanlo blijven herinneren, tot en met diens telefoonnummer in de postuum verschenen bundel Je moest me eens zien (2022). Daar staat in het gedicht ‘Waar je ’s nachts wakker van wordt’:
brokkel ik mezelf af
welke telefoonnummer
ken ik nog uit mijn hoofd
Jans nummer 04406-3164
Je moest me eens zien is om vele redenen een bundel om van te houden. Niet alleen omdat hij het laatste en misschien wel rijpste werk bevat van een unieke dichter, wiens ‘kinderlijke onbevangenheid’ dicht bij ‘metafysica’ lag, zoals de flaptekst in navolging van NRC Handelsblad memoreert, maar ook omdat we hier iemand ontmoeten van een hoogst zeldzame beminnelijkheid en trouw. Aan nabije mensen en dingen, aan een wereld die nooit ‘ver’ is en daarom per definitie nooit écht ‘metafysisch’ geladen. Als dat een buitenliterair criterium is, of misschien zelfs een tautologisch oordeel, vind ik het best.
In Je moest me eens zien gaat zijn ongewone en ontregelende manier van kijken gepaard met melancholische verwondering over het naderende afscheid. Zoals in:
Wat ontbreekt
Voor me wat
ik zie, achter
m’n rug ontgaatme. Ik draai me
om. Het achterste
wordt voor,wat ik net zag
is verdwenen. Wie
kijkt naar watontbreekt
na de draai.
Voor en achterkant weg
als ik er
niet meer ben.
Ik ben K. Schippers gaan lezen vanaf Een klok en profil (1965), dat ik als Boekvink-uitgaafje van Querido in handen kreeg. Zijn debuutbundel, De waarheid als De koe, uit 1963, kwam als tweede aan de beurt. Kouwenaar en Aafjes las ik ook, maar K. Schippers was weer andere koek. Hij was een beginnende dichter, iemand die je vanaf zijn start kon volgen, met wie je kon meelezen, gelijk op met zijn schrijven. En die zich daardoor, hoewel elf jaar ouder, toch een beetje als een generatiegenoot kon manifesteren. Als een oudere broer. Daarbij kwam, Kouwenaar en Aafjes deden geen ‘rare’ dingen. K. Schippers wel, zoals met het grappige ‘Zoek het donderkopje tussen de komma’s’ of het aan Hanlo opgedragen ‘The value of commas’.
En dan dat blad, Barbarber, dat Schippers maakte met J. Bernlef en G. Brands. De bloemlezing Barbarber. Een keuze uit dertig nummers (1964, ook alweer zo’n Boekvinkje) werkte aanstekelijk. Ik kreeg het te pakken en stuurde een paar dingetjes op die mij wel bij Barbarber leken te passen. En ja, mijn stukjes kwamen erin! Ik kreeg zelfs post van Schippers, hij vroeg om een foto, zodat mijn portret achterop nummer 71 (april 1969) kon verschijnen. En zo geschiedde, een foto met mijn meisje op het Waterlooplein in Amsterdam, het was niet te geloven.
Toch was Barbarber was voor mij een doodlopende weg, niet als lezer (ik geniet nog geregeld van de vele afleveringen die ik van het blad bezit) maar als beginnende dichter. Hoe moest het verder met mijn schrijven? Wanneer was iets nu echt ‘van mij’? Het zou nog jaren duren voordat ik door aangekondigde shutdown van de Limburgse Mijnstreek en de ziekte van mijn vader tot een zodanig besef kwam van de holten in en onder ons bestaan dat stap voor stap een eigen thematiek tot ontwikkeling kwam. Maar dat terzijde.
Op maandag 18 december 2017 bracht ik Gerard Stigter en zijn vrouw Erica twee exemplaren van het boek dat ik voor Uitgeverij Leon van Dorp had samengesteld over Jan Hanlo’s vriendschap met Willem K. Coumans: Eikenhout en zinkviooltjes. Daarin werden nu ook Hanlo’s brieven aan Coumans, die in de in 1989 verschenen tweedelige Brieven-editie hadden ontbroken, openbaar gemaakt.
Toen ik vroeg of mijn bezoek gelegen kwam, reageerde Gerard per mail met: ‘Geweldig is het! Dat je het voor elkaar hebt gekregen… ben zo benieuwd naar het boek. Mede namens Jan, dank voor je aandacht, alle goeds’.
Dat ‘mede namens Jan’ was typerend. Een vriend was verdwenen, maar de vriendschap niet.
Vijftig jaar na zijn dood, in de zomer van 2019, werd Jan Hanlo herdacht. De tentoonstelling ‘Jan Hanlo hep het gemaakt’, die Ser Prop en ik voor Museum Valkenburg hadden samengesteld (als titel hadden we het ‘fecit’ gekozen dat de jeugdige Hanlo met een zekere trots op een van zijn bewaard gebleven kindertekeningen had geschreven) werd zondagmiddag 16 juni geopend door – natuurlijk! – K. Schippers. Later die dag bezochten we Hanlo’s graf. De vooravond hadden we in Maastricht doorgebracht, etend en drinkend op het terras van Café Sjiek bij het Faliezustersparkje. Ik bewaar het papieren bestekhoudertje dat Gerard voor mij met zijn pen tot souvenirtje bevorderde.
Eigenlijk is het me in deze herinneringen om het woord ‘verdwijnen’ te doen. Verdwijnen is onbegrijpelijker, mysterieuzer dan sterven, en de betekenis lijkt ook minder absoluut. Verdwijnen is niet hetzelfde als voorgoed verdwijnen of volledig verdwijnen. Sterven daarentegen, in de letterlijke en dus fysieke zin van het woord, maakt een versterkende voorbepaling als ‘voorgoed’ of ‘volledig’ vrijwel onmogelijk. Toch was ‘verdwijnen’, meen ik, voor Gerard niet zomaar eufemisme.
Poststempel: NIEUWEGEIN 15.VIII.21-17. Een rouwbrief: ‘Op 12 augustus is verdwenen // mijn eeuwige, / onze onvergetelijke, moeiteloze, miraculeuze, / magistrale, verlichtende, exuberante, mooiste, inspirerende / […] / Gerard Stigter – K. Schippers’. Negen epitheta, gevolgd door negen namen die dit droeve bericht de wereld in stuurden. Heel even meende ik ook Gerard te zien. In het beeld van de rouwzegel, die niet zoals gebruikelijk rechts- maar linksboven op de enveloppe was geplakt.
Ontregeling, verwondering – heel even. Een laatste gebaar? Een stil protest? Ik kon er niets aan doen dat ik even aan het vrijwel vergeten fenomeen van de postzegeltaal moest denken, echt iets voor de verdwenen K. Schippers.
Dit stukje maakt deel uit van de reeks Bijsluiters van Wiel Kusters
Robert Kruzdlo zegt
Verdwijnen, verloren lijkt, kan nog altijd teruggevonden worden, ergens in een ander rijk. Dood komt ná sterven.
Gert Boonekamp kan ook mooi vertellen over de periode waarover je schrijft. Ik zie hem volgende week. Ken je hem¿
Wiel Kusters zegt
Wie die de pen hanteert, kent Gert Boonekamp niet?