Voornamendrift 111
Als begin januari de nationale topnamen van het vorige jaar gepubliceerd worden zijn de provinciale media altijd geïnteresseerd in de topnamen van de eigen provincie. Er wordt gezocht naar provinciale identiteit die in eigen topnamen tot uitdrukking zou kunnen komen. Dat valt vaak tegen. Alleen Friesland is herkenbaar aan de Friese voornamen, in de andere provincies zijn het meestal dezelfde landelijke namen, maar wel in eigen volgorde die samenhangt met de sociale samenstelling van de bevolking. Waar je vroeger van Wubbo, Harmtien, Koob, Eibertje, Tamis, Krijna, Lein, Walthera en Hubert een indruk kon hebben waar die vandaan kwam (achtereenvolgens Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg), is dat met Noah, Luca, Levi, Sem en Julia, Emma, Sophie en Sara niet meer mogelijk.
Toch zijn er niet alleen vroeger maar ook nu nog wel provinciale verschillen die samenhangen met de jaren waarin een voornaam uit de gratie raakte of juist werd omarmd, en de hoogte van de populariteit. Dat zal ik aan de hand van voorbeelden bespreken voor de traditionele vernoemingsnamen en in een volgende bijdrage voor de huidige modenamen.
Katholieken en protestanten
De traditionele vernoemingsnamen werden sterk bepaald door het geloof van de ouders. Katholieke ouders gaven gelatiniseerde namen bij de burgerlijke stand (en als doopnaam) op, protestantse niet. Aan de officiële voornaam was het geloof van de naamdrager goed in te schatten, en dat is voor ouderen nog steeds zo. Provinciale verschillen in traditionele naamgeving hangen daarom samen met de verhouding tussen aantallen katholieken en protestanten. Hieronder staat in de figuur links per gemeente het percentage mannen met de eerste naam Wilhelmus, Franciscus of Petrus, en rechts Dirk, Piet of Klaas. Als we aannemen dat de voorkeur voor deze namen landelijk niet verschilt voor enerzijds katholieken en anderzijds protestanten, dan tonen de kaarten de relatieve aanwezigheid van katholieke en protestantse ouders per (geboorte)gemeente. Verschillen in de provinciale populariteit van voornamen, zoals hierboven voor Jan, worden hier in hoge mate door bepaald. Maar hoe populariteit van traditionele voornamen verloren gaat kan wel per provincie verschillen. Dat zullen we zien bij de bespreking van een aantal populaire traditionele voornamen.
Jan
Boven dit artikel staat de populariteit van Jan per provincie tussen 1885 en 2012. Omdat het aantal Jannen per provincie jaarlijks nogal fluctueert is het gemiddelde percentage doorlopend over 10 jaar berekend (voor bijvoorbeeld 1930 zijn de aantallen tussen 1925 en 1935 gemiddeld). Een eeuw geleden was Jan het meest populair in Drenthe gevolgd door Groningen, Overijssel, Friesland en Zeeland, wat zal samenhangen met het aantal protestanten in die provincies. Wat minder populair maar met weinig onderlinge provinciale verschillen was Jan aanwezig in Gelderland, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland. In al deze provincies bleef de populariteit van Jan gelijk of licht dalend tot circa 1950 maar daalde daarna rap tot zeer rap tot 1980 en geleidelijk nog verder daarna. Dit hangt samen met het verlies van de vernoemingstraditie (in de eerste voornaam) die overal op eenzelfde wijze plaatsvond. Alleen in Zeeland ging de afname na 1980 wat langzamer, en staat Jan met Cornelis ook nu nog in de top-10.
Wat anders ligt dat voor de katholieke provincies Noord-Brabant en Limburg. Jan is in Noord-Brabant als officiële voornaam altijd veel minder populair geweest dan Johannes (ook al kreeg Johannes veel verschillende roepnamen, waaronder Jan). De afname van Jan was daar geleidelijk over de hele periode. Opvallend is dat in Limburg Jan rond 1885 nog op het landelijke gemiddelde lag, met afnemende populariteit tot 1970 zonder sprong. Maar na 1970 was Jan in Limburg van alle provincies het minst populair.
Johannes
Wat vroege populariteit betreft zien we voor Johannes het complementaire beeld van Jan. In Noord-Brabant scoort Johannes het hoogst, in de noordelijke provincies en Zeeland voor 1960 het laagst. In Limburg compenseert de geleidelijke toename van Johannes enigszins de daling van Jan. Dat zien we beter als we de populariteit van Jan en Johannes optellen, dan verdwijnen de grootste verschillen tussen provincies.
Blijkbaar hebben Jan en Johannes samen een vergelijkbare populariteit in provincies: de voorkeur voor Johannes bij katholieken is hetzelfde als die voor Jan bij protestanten – wat wel eens een heel oude oorsprong kan hebben – waardoor het verschil in aantal katholieken en protestanten tussen provincies er niet toe doet. Er is een brede en stabiele populariteit van Jan of Johannes voor ongeveer 15% van de jongens, en wat meer (18%) in Drenthe en Overijssel. Ook is te zien dat rond 1965 in Noord-Holland de populariteitsdaling een aantal jaren eerder plaatsvond dan in de andere provincies, en het laatst in Groningen, Drenthe en Noord-Brabant. West-Nederland (de grote steden) nam iets eerder het voortouw in het verlaten van de vernoemingstraditie. Maar het maximale verschil hierin tussen provincies is minder dan tien jaar.
Maria
Bij de vrouwen komt het patroon van de provinciale populariteit van het katholieke Maria overeen met die van Johannes. Behalve dan voor Limburg, waar aan het eind van de 19e eeuw maar liefst 40% van de meisjes als eerste voornaam Maria kreeg, een opvallend verschil met het eveneens katholieke Noord-Brabant waar het 15% was. De afnemende populariteit van Maria in Limburg in de eerste voornaam werd ruim gecompenseerd door de toenemende populariteit in de volgnaam, die hieronder staat. Daardoor had wel 60% van de meisjes Maria ergens in de voornaam. De Maria-devotie was erg groot in Limburg en er was voor 1960 vrijwel geen gezin waarin Maria niet voorkwam, vaak zelfs meer dan een keer. Om kinderen te onderscheiden kon een andere naam uit de meerdere voornamen gekozen worden, terwijl Maria ook tot veel verschillende roepnamen leidde. Zeeland is zowel bij jongens als bij meisjes het traagst in het loslaten van traditionele voornamen, Maria staat daar als eerste voornaam in 2023 nog steeds in de top-10, geboren in Zeeuws-Vlaanderen.
De toenemende populariteit van Maria als volgnaam loopt gelijk op met het aantal kinderen dat in Limburg drie voornamen kreeg. We zien het in alle provincies, naar rato van het aantal katholieke ouders daar. Ook jongens (hier onder) kregen Maria als volgnaam, met het hoogste percentage in Noord-Brabant. Het was een typisch modeverschijnsel met zijn piek in de jaren vijftig van de vorige eeuw, rond het bisschoppelijk mandement. Het verlaten ervan voor zowel jongens als meisjes haperde rond 1980 maar zette uiteindelijk door.
Varianten van Jantje
Traditionele vrouwennamen zijn vaak afgeleid van een mannennaam met een verkleinvorm. Voor Jan zijn de meest voorkomende Jantje, Janna, Jannetje, Jansje, Jannigje, Jantina, Janneke, Janke, Janny… Hun gemeenschappelijke populariteit vertoont sterke overeenkomst met die van Jan voor mannen, maar wel een paar procent lager. Ze werden in Noord-Brabant en vooral Limburg maar heel weinig gekozen (veel minder dan Jan voor jongens), maar na 1980 was er een kentering die voor Limburg op conto van Janou komt, en voor Noord-Brabant op dat van Janne.
Traditionele vernoeming stabiliseert de populariteit van voornamen en dat was tot circa 1960 overal het geval. Provinciale verschillen tussen populaire traditionele voornamen hingen vooral samen met de verhouding tussen het aantal katholieken en protestanten. Maar er waren daarnaast wel degelijk regionale verschillen – in het bijzonder voor protestanten – die ik eerder besprak voor Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Urk, Gelderland en Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Die regio-specifieke voornamen hoor je steeds minder, behalve dan Annechien op het journaal, die overigens niet in Drenthe of Groningen woont.
Tegenwoordig zijn het de verhoudingen tussen het aantal ouders in sociaal-culturele groepen die provinciale verschillen in voornaampopulariteit uitmaken. Jammer voor journalisten, maar provincies verschillen daar nu veel minder in dan vroeger door geloofsverschillen of regio-specifieke namen. Dat zal dat voor modenamen nog aan de orde komen.
- De hapering in de populariteit van Maria als volgnaam rond 1916 was het gevolg van een voorgenomen belasting op het aantal gegeven voornamen (die er nooit kwam), waardoor ouders minder namen gingen geven. Hier wordt dat effect door middeling uitgesmeerd over meerdere jaren.
- Een kaart van de gezamenlijke geografische verspreiding van meerdere namen is op de Nederlandse Voornamenbank te zien via de optie ‘geavanceerd’ en dan bijvoorbeeld als zoekopdracht: ^(Dirk|Piet|Klaas)$
STEYAERT Dirk zegt
Hoe is de situatie in Vlaanderen?
Gerrit Bloothooft zegt
Dat is een terechte vraag. Ik besprak eerder de internationale teloorgang van Maria (https://neerlandistiek.nl/2022/08/de-teloorgang-van-maria/) met ook Vlaanderen, en daar lijkt de ontwikkeling zeer op die in Limburg. Het is een idee om nog een keer Noord-Brabant, Limburg en Vlaanderen te vergelijken.
Peter Hannemann zegt
Ik kom oorspronkelijk uit Duitsland. Wat mij in Nederland direct opviel is, dat heel veel mensen anders genoemd werden, dan hun officiële naam was. Een voorbeeld is het vroegere Kamerlid Ronald van Raak. Zijn doopnamen zijn Antonius Adrianus Gerardus Maria, dus daar komt geen enkele Ronald in voor. In Duitsland heb je dat niet. Ik ben bezig met mijn familie stamboom, dan zie je dat, vooral in de 19e eeuw, mijn voorouders meestal drie voornamen hadden. Soms in een gezin de zelfde voornamen in een andere volgorde: Karl Wilhelm Friedrich, Friedrich Wilhelm Karl, Wilhelm Friedrich Karl, enz. Meestal was dan de eerste naam ook de roepnaam. In Duitse paspoorten en persoonsbewijzen was het zo, dat er alle voornamen instonden en dat de roepnaam werd onderstreept. Ook bij b.v. belastingaangifte moest je alle voornamen opschrijven en de roepnaam onderstrepen. Ik vraag me af, of het typisch Nederlands is om een hele reeks voornamen te hebben, maar dan nog een aparte roepnaam, die nergens vermeldt is, of dat je dat ook in andere landen hebt.
Arno. zegt
Ik kom uit een gezin waarin het twee keer voorkomt dat de roepnaam niet genomen is uit de eerste doopnaam, twee keer wel maar in een (licht) aangepaste vorm – Ingrid wordt Inge, bijv. -, ook in de twee gevallen ‘niet uit de eerste doopnaam’ in veranderde vorm, en slechts een van de vijf kinderen heeft de eerste doopnaam ook als roepnaam. Dat was aanvankelijk niet zo, de jonge Ronald was Ronnie, maar bij de overgang naar het middelbaar onderwijs liet hij zich voortaan bij zijn eerste doopnaam noemen. Informeel, onder elkaar, worden enkele ook wel aangesproken met een nog sterker vereenvoudigde vorm (Ronald wordt Ron, bijv.). Alle vijf de kinderen hebben trouwens drie doopnamen (zodat er niet een is die zich ten opzichte van de anderen tekortgedaan hoeft te voelen). Het verschijnsel dat iemand een roepnaam heeft die niet eens aan een van de doopnamen gelieerd is, ken ik ook uit mijn directe omgeving.
Leuk misschien dat ik dit allemaal vertel, maar daarmee is de vraag of deze ‘gewoonte’ veel in Nederland voorkomt niet beantwoord en die naar de vergelijking met andere landen nog minder. Ik kan alleen maar bevestigen dat de aangestipte gebruiken mij persoonlijk niet vreemd zijn.