Een reden waarom het fijn is om taalkundige te zijn: je mag nadenken over de hele kleine dingen die samen ons mens-zijn uitmaken. Vervoegde voegwoorden bijvoorbeeld. Dat laat Astrid van Alem zien in een artikel dat ze schreef voor het tijdschrift Natural Language and Linguistic Theory.
Heel veel Germaanse dialecten op het Europese vasteland vervoegen soms voegwoorden. In het West-Vlaams gebeurt dat bijvoorbeeld in de volgende zin:
- Kpeinzen da-n men broers zuknen boek nie lezen.
‘Ik denk dat mijn broers zo’n boek niet lezen’
Op het voegwoord da zit een uitgang –n die aangeeft dat we hier te maken hebben met een derde persoon meervoud. In een heel andere hoek van ons taalgebied, Hellendoorn (in Overijssel) doen ze net zoiets:
- darre wiej de wedstrijd wint!
(…) dat wij de wedstrijd winnen
Hier geeft de uitgang –e aan dat we hier te maken hebben met een eerste persoon enkelvoud. Waar je in de standaardtaal zulke uitgangen alleen zet op de persoonsvorm, doe je dat dus in heel veel dialecten op het voegwoord.
In haar artikel laat Van Alem zien dat er wel verschillen zijn tussen al die dialecten. Die verschillen doen zich gelden als je iets tussen het voegwoord dat en het onderwerp van de zin zet. Er zijn dan, zegt Van Alem, vier mogelijkheden. In het West-Vlaams blijft het voegwoord dan net zo goed vervoegen. In het volgende voorbeeld wordt dat gedemonstreerd met zelfs:
- Kpeinzen da-n zelfs men broers zuknen boek nie lezen
In het Hellendoorns vervalt echter in zo’n geval de hele vervoeging op het voegwoord (maar niet op het werkwoord):
- dat zölfs wiej de wedstrijd wint
Dit was allemaal al bekend, maar Van Alem laat zien dat er nog twee mogelijkheden zijn. In het Fries (ook een Germaanse taal die vervoeging van het voegwoord toestaat) kun je helemaal niks tussenvoegen, of je nu het voegwoord vervoegt of niet:
- datst-o fegetarysk ytst
‘dat jij vegetarisch eet’ - datst ek do fegetarysk eatst [ongrammaticaall]
- dat ek do fegetarysk eatst [ongrammaticaall]
In zuid-Limburgse dialecten kan de uitgang in zo’n geval juist op het tussenliggende element op:
- dat-s-tich waal ens vegetarisch uts
‘dat je wel eens vegetarisch eet’ - dat auchs tich waal ens vegetarisch uts
Dat lijken kleine verschillen, maar de ware taalkundige wil dan ook weten hoe dat zit. Vervoeging van voegwoorden is in talen van de wereld al heel zeldzaam, maar dat die vervoeging dan ook nog op verschillende manieren kan uitpakken is wel heel opvallend. Volgens Van Alem is er in het Fries en het Limburgs geen sprake van echte vervoeging, maar is de zogenaamde uitgang een zelfstandig woordje dat op verschillende plaatsen kan opduiken. Lees haar eigen artikel om het in detail besproken te lezen!
Gaston zegt
Hm, voor mijn taalgevoel kan ‘auch’ er niet tussen. Ik zou zeggen ‘dats tich auch’. ‘Dats auch tich’ en ‘dat auchs tich’ klinken voor mij ongrammaticaal, of op zijn minst zeer twijfelachtig. (Sterker nog, die laatste zou ik interpreteren als ‘dat oogst jíj’, van het werkwoord augste.) Het woord ‘zelfs’ zou zich er gemakkelijker tussen kunnen wurmen, maar misschien is dat omdat die z tot een s assimileert, zodat ‘dat’ en ‘dats’ niet meer te onderscheiden zijn.
Raoul Buurke zegt
Leuk artikel! Zeker hier in het noorden horen we dit vaak bij varianten van het Fries en varianten van het Nedersaksisch. Grappig dat het ook zo veel voorkomt in andere streektaalgebieden.
Ik weet niet of Astrid dit toevallig nog ziet, maar: de terminologie voor sommige dialecten viel me wel op in haar artikel. Het dialect van Stadskanaal is een variant van het Gronings/Nedersaksisch en zo ook het dialect van Hellendoorn (eventueel Twents of Sallands als onderdeel van het Nedersaksisch). Misschien dat dit overgenomen is uit eerdere bronnen, want ik zie wel dat ze de term Low Saxon gebruikt in het artikel. Maar ik denk dat het goed is om brede geaccepteerde terminologie aan te houden hier, want het Nedersaksisch is tenslotte niet voor niets erkend als aparte taal in Nederland en Duitsland.
Marc van Oostendorp zegt
Ik begrijp je opmerking niet zo goed. Low Saxon is toch te zien als een Engelse vertaling van de naam Nedersaksisch?
Raoul Buurke zegt
Zeker! Ik had even specifieker moeten zijn: in het artikel van Astrid heeft ze het in haar voorbeelden over “Stadskanaal Dutch” en “Hellendoorn Dutch”. Dat lijkt me niet een sterke keuze, want dat laat het lijken alsof het om dialecten van het Nederlands gaat dan het Nedersaksisch. Iets als “Stadskanaal dialect” of “Stadskanaal Low Saxon” was gepaster geweest en vice versa voor het Hellendoorns.
Het ging me ook niet om het artikel hier, maar om het gerefereerde artikel. Verder doet het de bevindingen niet minder waarde aan, uiteraard!
Pietro zegt
Volgens mij is het Engelse “Dutch” niet de directe vertaling van “Nederlands”. “Dutch” is misschien niet per se het Hollands of Standaardnederlands, maar een generieke Germanische variëteit gesproken in Nederland of Vlaanderen. Daarom zie je ook dat ze dat in België ook gebruiken, en dus niet per se voor “Flemish” kiezen.
Dat gezegd hebbende, aangezien het om talen/dialectgroepen gaat die ook in delen van Duitsland worden gesproken, zou een andere benaming misschien wel minder taalimperialistisch klinken
Astrid van Alem zegt
In de literatuur over syntactische variatie in Nederlandse dialecten is het vrij gebruikelijk om op deze manier over de verschillende varianten te spreken, dus die conventie heb ik ook gebruikt. Maar ik ben het wel met je eens dat het misschien niet de meest correcte termen zijn. Iets om mee te nemen in de toekomst!
Jan Nijen Twilhaar zegt
Interessant artikel! Bij het Hellendoorns gaat het om voegwoordvervoeging bij de eerste persoon méérvoud (wiej).
John Bovendeert zegt
Is dat niet zo’n zinnetje als: “Dat houwste dich neet gedach, wàh ! “. ???(dat had je niet gedacht, hè!) .
Dialect Heerlen en omstreken. (John Bovendeert Heerlen)