- Moet je horen: ik heb een nieuwe kikker ontdekt!
- Wat geweldig! Vertel meer!
- Ja ik keek gewoon eens even beter in een gebiedje dat ik eigenlijk al wel kende. Bij betere bestudering bleek er toch een nieuwe soort te zitten. Ik ben heel erg blij, dit gebeurt helemaal niet zo vaak. Maar…
- Maar?
- Nou, het is nogal een rare kikker. Hij is eigenlijk anders dan wat wij tot nu toe beschouwden als kikker.
- OK…
- Ja, het is een gek beestje. We zullen ons idee van wat een kikker is een piepklein beetje moeten bijstellen!
- Nou dat gaan we natuurlijk niet doen.
- Huh?
- Als die kikker niet in de classificatie past, dan is het geen kikker.
- …
- Sterker nog: we gaan ze allemaal afmaken. Weg met die zogenaamde ‘kikker’.
- Wat? Ben je gek?
- Nee, absoluut niet. Ik heb op de middelbare school geleerd dat kikkers bepaalde eigenschappen hebben. Als jouw nieuwe kikker niet aan die criteria voldoet, dan mag ie niet bestaan.
- Nou ja zeg. Wie ben jij om dat te oordelen?
- Ik ben een willekeurige burger, en ik vind het allemaal erg verkeerd.
- Ongelooflijk.
- Als jij ze niet weg gaat halen, dan doe ik het.
Wat nieuw is moet weg
Mensen vertellen verhalen om de wereld te begrijpen. Bovenstaand verhaal is mijn poging om een reactie te begrijpen die op Neerlandistiek kwam op een blog van Ronny Boogaart. Hij schreef over een interview met Connie Palmen, waarin ze een infinitief in de verleden tijd gebruikte (een vorm die Henk Wolf óók was opgevallen). Een heel merkwaardige vorm, maar niet zonder precedent, zo leggen beide schrijvers uit. Dat Connie Palmen Standaardnederlands bezigt lijkt me buiten kijf staan. Dat zij toch zo’n vorm kan produceren is heel interessant. Het rekt ons idee op van wat blijkbaar voor sommige mensen past binnen de grammatica van het Nederlands.
Het laat ook zien dat er altijd weer meer te ontdekken is in onze taal. Hoe gedetailleerd je ook te werk gaat, je kunt de taal nooit helemaal beschrijven. Er is nog nooit een grammaticaboek geweest waar alle regels in staan. Evenmin is er ooit een woordenboek geweest dat alle mogelijke woorden in een taal bevat. Net als in de biologie ontdekken scherpzinnige wetenschappers telkens weer nieuwe taalkikkers. Mooi, zou je denken. Door iedere nieuwe ontdekking vinden we weer iets nieuws uit over onze taal. Wie van het Nederlands houdt, zou dat alleen maar moeten omarmen!
De ene taalfout is de andere niet
Dat is helaas niet de standaardreactie, en het was ook niet hoe er nu werd gereageerd. ‘Ik vind het allemaal erg verkeerd klinken’. ‘Ik vind t niks. Onnodig’ Een van de reageerders zou zelf wel even de ‘foute’ vormen aanpassen. Daar staan we dan. Weg mooie nieuwe vorm.
Want dat is voor mij wat het is: een interessante nieuwe vorm, geen fout. Zodra ik dat zeg moet ik altijd een vermoeiend voorbehoud plaatsen. Ik ben niet zo’n taalwetenschapper die zegt dat alles mag, en dat we maar lijdzaam moeten toekijken bij de onstopbare taalverandering. Maar de ene ‘fout’ is de andere niet. We hebben hier niet te maken met een zogenaamde normfout, zoals groter als, het boek wat of een aantal mensen zijn, waar de taalberegelaars al eeuwen over soebatten. Het is iets, wat misschien wel al heel lang bestaat, maar wat niemand heeft opgemerkt. Een soort nieuwe kikker, waarvan je blij bent dat die er is.
Onbegrip
Irritatie. Teleurstelling. Ik kan niet ontkennen dat dit mijn eerste emoties waren bij het lezen van deze reactie. Het is al wel eerder geboekstaafd: ik heb snel last van meta-ergeren. Toen kwam, gelukkig, de verwondering. Hoeveel ik ook over taalnormen lees en schrijf (een proefschrift, en recent een heel publieksboek), ik begrijp fundamenteel niet wat de oorzaak van de afkeurreflex is. Het is niet alleen conservatisme, hoewel dat een rol speelt. Natuurlijk zijn taal en identiteit nauw verweven, maar dat is ook niet de enige verklaring.
Een van de redenen die mensen aanvoeren om taalfouten te veroordelen is dat ze ingaan tegen wat zij geleerd hebben. Laatst zei iemand dat ook weer tegen me over een aantal mensen is. Het meervoud is fout, want ik heb geleerd dat het enkelvoud moet zijn. Ik heb dit altijd een zéér merkwaardig argument gevonden. Mensen zijn er blijkbaar van overtuigd dat wat zij op de middelbare school hebben geleerd de onveranderlijke en complete waarheid over taal is. Dat is natuurlijk niet zo. De middelbare school legt een kennisbasis. Wat je leert is niet onwaar, maar is zelden alles wat er over een onderwerp te zeggen valt. In een eventuele vervolgstudie leer je nog veel meer, ga je verder de diepte in, breng je belangrijke nuances aan. Voor andere vakken, zoals natuurkunde, economie en vreemde talen wordt dit volgens mij geaccepteerd. Waarom bij Nederlands niet?
Probleem
Het is een groot probleem, waar we moeten proberen iets aan te doen. Dit raakt namelijk aan de manier waarop er naar het vak van neerlandicus wordt gekeken. Het verklaart misschien zelfs ten dele de lage studentenaantallen voor de studie Nederlandse Taal en Cultuur. Als je na de middelbare school al uitgeleerd bent, dan hoef je natuurlijk een vak niet te gaan studeren. Dat we hier iets aan moeten doen is geen nieuw inzicht. Hoe we het moeten doen, dat weet ik niet goed. De nieuwe kerndoelen voor het schoolvak Nederlands helpen misschien al wel. Maar dat laat alle mensen die al klaar zijn met hun opleiding buiten beschouwing. Terwijl ook hun wereld mooier wordt als ze leren de neiging te onderdrukken om iedere taalkikker uit te roeien.
Prof. Jo Haazen zegt
Wie wenst door anderen begrepen te worden – en omgekeerd – verzorgt zijn taal door eenvoud en helderheid. Dit hangt af van onze maatschappijzin en ons ontwikkelingspeil. Oppervlakkige mensen spreken slordig en gehaast, zonder rekening te houden met hun naasten, terwijl zelfingenomen mensen anderen graag overtroeven en indruk maken met overbodige vreemde woorden. De taal is niet enkel een communicatiemiddel maar openbaart ook de aard van de spreker, een psychologisch aspect dat, zo dunkt mij, meer aandacht verdient in het onderwijs en in de media. Mvg.
Jo van Beusekom zegt
Beste Jo Haazen, mijn indruk is dat het schrift niet geschikt is voor het noteren van spreektaal.
Jozef Haazen zegt
Waarde Jo,
Dank voor uw antwoord dat helaas niet terzake is. Een taal dient volgens mij, zowel in gesproken als geschreven vorm, klaar en duidelijk te zijn. Het toont de aard van de spreker. Dat geldt voor alle talen. Slordigheden zoals het onvermogen om klinkers en medeklinkers goed uit te spreken zijn niet toe te juichen. Om onze taal zo zuiver mogelijk te houden werden vroeger, in het algemeen belang, logopedisten ingeschakeld. Vandaag worden zelfs nieuwslezers met spraakgebreken aangetrokken. Velen kunnen zelfs de “r” niet meer uitspreken en kauwen “maar” om tot “maai” of kortweg “ma”, terwijl hun “o” verwordt tot “au”. Zeg niet dat het Engels hier een voorbeeld is want in die taal liggen de stukken helemaal voor het rapen. Voorbeelden strekken en slechte gewoonten tonen een betreurenswaardige slordigheid van de Nederlandstalige stam en weerspiegelen een maatschappelijke en culturele degeneratie. Eilaas, wat kan het Jan Modaal schelen. Weldra kunnen de komende generaties zelfs de waardevolle literatuur van hun voorouders niet meer lezen omdat de spreek- en schrijftaal teveel uiteenlopen. ‘Oer’zaak van dit alles is de asociale, oppervlakkige mens die genoegen neemt met zijn eigen gemompel als gevolg van zijn maatschappelijke gevoelloosheid. Hij denkt er gewoon niet aan en het kan hem niet schelen hoe zijn taal bij anderen overkomt. Inderdaad, de taal verraadt de aard van de spreker én de schrijver. Een nadenkertje? Mvg.
Jozef Haazen zegt
Waarde Jo, mijn betoog ging niet over de geschreven taal maar wel over de slordige spreektaal. Ik voegde er slechts enkele fonetische voorbeelden bij om het onderwerp te illustreren. Ik weet zeker dat u mij begrijpt. Mvg.
Joop van der Horst zegt
Hou vol, Marten. Maar ik geef je weinig kans. Mij is het in ieder geval in meer dan een halve eeuw niet gelukt de mensheid op dit punt verstandiger opvattingen bij te brengen. Zie maar dat je er geen maagzweer van krijgt.
Met collegiale groet van
Joop van der Horst