Met de begrippen homonymie en polysemie wordt beschreven dat een enkele klankreeks een verscheidenheid aan betekenissen bezit. Het verschil tussen beide begrippen ligt in het aantal in je mentale lexicon opgeslagen woorden. Twee of meer gelijkluidende woorden zijn elkaars homoniemen, terwijl een enkel woord polyseem is als het betekenisschakeringen kent.
Je kunt die begrippen homonymie en polysemie op verschillende manieren interpreteren. Kijk je door een historische bril naar de woordenschat van een taal, dan kun je zeggen dat eng in “in enge zin” en in “een eng mannetje” hetzelfde woord is. Uit de betekenis “nauw” heeft zich zowel de betekenis “naar weinig zaken verwijzend” als de betekenis “afschuwwekkend” ontwikkeld.
Historische en contemporaine polysemie
Je kunt je natuurlijk afvragen hoeveel Nederlandstaligen zich van die historische polysemie bewust zijn. Veel van die mensen zien vermoedelijk geen betekenisverband meer tussen het ene eng en het andere. Contemporain bekeken zijn het voor het merendeel van de Nederlandstaligen vermoedelijk twee homonieme woorden.
Polysemie kan op allerlei manieren ontstaan. Een zo’n manier is het gebruik van beeldspraak. Wie vindt dat een muts met een lusje erbovenop op een eikeldopje lijkt, kan de betekenis van het woord eikeldopje zover oprekken dat er ook van zulke mutsen mee aangeduid kunnen worden. Dat soort evidente gevallen van polysemie zijn er in het Nederlands plenty. Wie een springerig kind als bruistabletje, een kranige vrouw als kerel of een gezet manspersoon als tonnetje benoemt, kan zich vermoedelijk moeiteloos een voorstelling maken van iets waarnaar die woorden al veel langer verwijzen.
Muis
Een standaardvoorbeeld van een polyseem woord is muis. Dat woord verwijst vanouds naar een knaagdiertje. Via beeldspraak is het ook in gebruik gekomen voor bepaalde spierbundels die vaag op die knaagdiertjes lijken. En in het computertijdperk hebben we natuurlijk de muis leren kennen waarmee we op een beeldscherm een pijltje kunnen laten bewegen.
In dat laatste geval zou je zeggen: dat is evidente beeldspraak, een computermuis lijkt immers veel op het knaagdiertje. Minimaal historisch gezien zou er sprake moeten zijn van een polysemie waarbij de betekenis van muis is opgerekt. Nou is de computer nog niet zo lang gemeengoed, dus historische polysemie zou dan met grote waarschijnlijkheid ook contemporaine polysemie inhouden.
In dat geval moeten de Nederlandstaligen in hun mentale lexicon een enkel woord muis hebben, dat naar knaagdiertjes en naar apparaatjes kan verwijzen. Maar is dat wel zo?
Muismatje
Samenstellingen van muis “knaagdier” en een daaropvolgend zelfstandig naamwoord krijgen in het Nederlands altijd een tussenklank. Door muize(n)keutels worden we geattendeerd op een muize(n)hol, we plaatsen een muize(n)val en al snel is er geen muize(n)staartje meer te zien. Ik geloof niet dat er Nederlandstaligen zijn die muiskeutels, muishol, muisval of muisstaartje zouden zeggen.
Maar ons stuk randapparatuur rollen of schuiven we heen en weer over een muismatje, niet over een muize(n)matje. En als we dat te lang en te vaak hebben gedaan, lopen we een muisarm op, geen muize(n)arm. Die samenstellingen zijn dus zonder tussenklank gevormd. Als we aannemen dat de tussenklank die in samenstellingen wordt gebruikt, deel uitmaakt van de informatie die we bij een woord in ons mentale lexicon hebben opgeslagen, moeten we op z’n minst twee verschillende (homonieme) woorden muis in ons mentale lexicon hebben.
Muisgebruik
Nou kun je nog tegenwerpen dat muismatje en muisarm gelexicaliseerde samenstellingen zijn, dus woorden die we niet zelf samenstellen, maar die we als geheel hebben onthouden. Wil je echt weten welke informatie over een eventuele tussenklank er in je mentale lexicon zit, dan moet je een nieuwe samenstelling maken.
Een bekende van me werkt met proefdieren én met computers. Voor mij zou het zeker iets uitmaken of ze zou vertellen dat haar laboratorium het muize(n)gebruik wil terugdringen, of juist het muisgebruik. De eerste maatregel kan bij mij alleen gericht zijn op dierenwelzijn, de tweede op het voorkomen van RSI. Nog een voorbeeld: een muize(n)liefhebber is bij mij iemand met een huisdierenhobby, een muisliefhebber iemand die ongaarne sneltoetsen gebruikt. De fictieve ziekte muizenkoorts heeft knaagdieren als veroorzakers of slachtoffers, terwijl de fictieve ziekte muiskoorts iets met computers te maken moet hebben. Andersom kan ik die woorden niet gebruiken.
Homonymie in plaats van polysemie
Je moet wel concluderen dat muis “knaagdier” en muis “randpparatuur” tegenwoordig twee verschillende woorden zijn. Maar is dat iets gloednieuws of was er dan rond 1980 in het Nederlands wel een enkel polyseem woord muis? Ook dat kunnen we nagaan door naar samenstellingen te kijken.
In de krantencollectie op Delpher vinden we in de jaren tachtig allerlei advertenties voor computers waarin het woord muispoort voorkomt, terwijl muizenpoort of muizepoort in die betekenis helemaal niet werd gebruikt. Het is daarom plausibel dat het oude Nederlandse woord muis geen betekenisuitbreiding heeft ondergaan, maar dat er in de late twintigste eeuw een nieuw, homoniem woord muis bij is gekomen.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik heb bij ‘muisarm’ en die nieuwe samenstellingen de neiging om aan het werkwoord ‘muizen’ te denken. Als het echt om de apparaatjes gaat (bv ‘de muizenkeizer’ voor een webshop gespecialiseerd in computermuizen, of een ‘muizenwinkel’) zou ik eerder de neiging tot tussenklank hebben
Henk Wolf zegt
Dat vind ik niet zulke sterke tegenvoorbeelden. In zulke samenstellingen lijken de selectiecriteria van het tweede lid zwaarder te wegen dan die van het eerste. Als het eerste lid een eenlettergrepig telbaar zelfstandig naamwoord is en er geen klankbotsing optreedt, komt er geen tussenklank in voor. Denk maar aan verder onverdachte woorden als ‘hoofd’, ‘baard’, ‘schuur’ of ‘kast’, die doorgaans in tussenklankloze samenstellingen voorkomen. Ook daarmee zou je vermoedelijk woorden als ‘hoofdenwinkel’ vormen.
Ter onderbouwing: ik merk geregeld op dat studenten die het lezen niet van huis uit hebben meegekregen, het hebben over een ‘boekenwinkel’ – naar ik vermoed doordat het gelexicaliseerde ‘boekwinkel’ ze zo weinig vertrouwd is dat het die regelmatige vorming niet blokkeert.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik wil best aannemen dat ik niet zulke sterke tegenvoorbeelden heb genoemd, vooral ook omdat ik ze niet meteen als tegenvoorbeelden bedoelde. Ik zei alleen dat ik bij ‘muisarm’ en ‘muismat’ aan een werkwoord denk. Ik zie niet precies wat je daartegen inbrengt (ik begrijp niet goed wat je bedoelt met ‘de selectiecriteria van het tweede lid’).
Je wijst erop dat woorden als ‘hoofd’ en ‘baard’ ook vaak zonder tussenklank voorkomen, en je veronderstelt dus dat het woord muis ‘randapparatuur’ tot die categorie behoort en het woord muis ‘knaagdier’ tot een andere (normale?) categorie. Ik weet niet goed wat ik moet denken van die categorieën, want zoals je zelf ook aangeeft met die ‘hoofdenwinkel’ zijn er blijkbaar uitzonderingen op die tweede categorie, en dan heb je ook nog woorden (zoals ‘schaap’) die in alle categorieën zitten. Dus hebben we het wel over categorieën?
Henk Wolf zegt
‘Schaap’ is een zodanig complex geval, dat wil ik er niet in betrekken. Ik zou ook niet zeggen dat er wat de selectie van tussenklanken betreft een “normale categorie” bestaat, wel dat bij nieuwevormingen meestal het linker en soms het rechter lid de tussenklank selecteert.
Dat je “muisarm” ziet als een mogelijke V+N-samenstelling, snap ik, maar dat lijkt me niet voor alle gevallen die ik genoemd heb even plausibel. “Muisgebruik” en “muispoort”, om er maar twee te noemen, houden volgens mij het verhaal overeind dat ‘muis’ “randapparatuur” en ‘muis’ “knaagdier” twee verschillende woorden moeten zijn.