Iedere student taalwetenschap komt minstens één keer tijdens haar studie de naam tegen van Pierre Paul Broca (1824–1880), vooral vanwege het hersengebiedje dat naar hem genoemd is en waar in ieder geval een deel van het menselijk spraakvermogen geconcentreerd lijkt te zijn.
Broca werd in zijn onderzoek gedreven door racistische motieven, en hij deed bovendien heel slecht onderzoek, zo laat Margeret Thomas zien in haar bijdrage aan het boek Decolonizing linguistics. De feiten die ze noemt zijn niet nieuw – maar ze zet ze op een rijtje en in een interessant nieuw licht.
Broca ontdekte ‘zijn’ gebiedje doordat hij bij een aantal patiënten die bij leven ernstige spraakproblemen hadden gehad autopsie pleegde en zo ontdekte dat die patiënten in dat gebied een beschadiging hadden. Tegenwoordig kunnen we veel preciezer in de hersenen kijken, en dat ook terwijl de patiënt nog leeft, maar Broca’s bevindingen staan nog steeds.
Maar Broca deed die ontdekking eigenlijk een beetje in de marge van zijn werk, waarin hij, net als collega’s in die tijd een relatie probeerde aan te tonen tussen hersengrootte en -structuur en intelligentie. Daaronder lag weer de aanname dat witte mensen intelligenter waren dan mensen van andere ‘rassen’, of dat mannen intelligenter waren dan vrouwen. Het bewijs lag in beide gevallen vervolgens in de bevinding dat hersenen van witte mannen inderdaad gemiddeld iets groter zijn dan die van andere groepen. Maar alle bewijs dat dit zou kunnen weerspreken, werd weggeredeneerd: een oude man met uitzonderlijk kleine hersens was alleen een bewijs dat je hersenen konden krimpen als je ouder werd, een crimineel met heel grote hersenen van het feit dat je hersenen konden opzwellen als je werd opgehangen.
Het probleem lag er steeds in, zegt Thomas, dat de basisaanname – in dit geval de superioriteit van witte mannen – nooit ter discussie werden gesteld.
Ook overigens was Broca niet bepaald een toonbeeld van wetenschappelijke integriteit. Het volksgeloof dat mensen onder de zoogdieren een heel slecht reukvermogen hebben – dat dit niet waar was, wist ik eerlijk gezegd ook niet voor ik dit hoofdstuk las – komt minstens deels voort uit Broca’s onzuivere redeneren. Hij constateerde dat proportioneel gezien het hersendeel dat mensen gebruiken voor geur kleiner is dan het deel dat muizen gebruiken. Maar dat betekent natuurlijk niet dat mensen slechter ruiken – en uit modern onderzoek blijkt eerder het omgekeerd. Broca had dan ook totaal geen rekening gehouden met het feit dat in absolute zin mensen wel degelijk een groter hersengebied gebruiken voor de verwerking van geur dan muizen.
Wat moet je hier nu mee? Op een bepaalde manier valt het natuurlijk in de categorie dat zo’n beetje alle onderzoekers van voldoende lang geleden zich in hun onderzoek lieten leiden door allerlei vreemde en onjuiste vooronderstellingen. Maar dat betekent dus ook dat we voorzichtig moeten zijn met onze eigen vooronderstellingen.
Zeker in de menswetenschappen kom je er nu eenmaal niet omheen dat je bepaalde zaken voor vanzelfsprekend houdt. Thomas vertelt dat ze in haar eigen onderzoek er altijd vanuit is gegaan dat je alle menselijke talen kunt zien als variaties op één thema – dat ze in diepste wezen op vergelijkbare manier communiceren. Dat nemen nog steeds heel veel taalkundigen voor waar aan – ik ook – en het leidt ons in ons onderzoek. Maar echt bewijs hebben we er natuurlijk niet voor – en in die zin is vermoedelijk ook een heleboel van ons onderzoek op drijfzand gebaseerd.
Laat een reactie achter