Ik ben nu al een eind gevorderd in het tweetal boeken Decolonizing linguistics en Inclusion in linguistics. Bij mijn bespreking van het eerste hoofdstuk benoemde ik al iets dat me behoorlijk dwars is gaan zitten: het grote geloof in de community. De mensen waarom het gaat als je streeft naar meer inclusiviteit in de wetenschap, bevinden zich in de visies van de auteurs allemaal in zo’n gemeenschap: je bent niet zwart, maar lid van een zwarte gemeenschap, niet doof, maar lid van de Dove gemeenschap, niet trans, maar lid van de transgemeenschap – of als je dat niet bent, hoeft er kennelijk geen rekening met je gehouden te worden.
Dat staat in contrast met het feit dat de onderzoekers zelf onderling hebben afgesproken dat ze zich ‘positioneren’: in ieder hoofdstuk zit een autobiografie van de auteur verwerkt. Het idee ervan is dat we zo beter begrijpen vanuit welk standpunt de auteur spreekt, maar het maakt precies die auteurs juist wel tot individuen, en veel minder lid van een community. Zoals er ook geen sprake is van een white community of iets dergelijks. Alleen gemarginaliseerde groepen organiseren zich in dit verband.
Een interessant voorbeeld vormt wat mij betreft het hoofdstuk van de computertaalkundigen Emily M. Bender en Alvin Grissom II. Nadat zij een interessant en indrukwekkend overzicht hebben gegeven van hoe moderne taaltechnologie gewild of ongewild leidt tot het in stand houden van oneerlijkheid (taalmodellen zijn racistisch en in handen van de rijken, mensen die het minder goed hebben, hebben er veel minder toegang toe), besluiten ze te komen tot een oplossing:
Inclusieve taaltechnologie vereist een verschuiving van de macht naar gemeenschappen. We willen hier een duidelijk onderscheid maken tussen tokenisme – het plaatsen van een paar zichtbare leden van gemarginaliseerde gemeenschappen in bestaande hegemonistische machtsstructuren – en inclusieve benaderingen van technologieontwerp en -toepassing die opzettelijk, betekenisvol en permanent de macht verschuiven. Technologie door en voor de machthebbers in een samenleving met enorme machtsasymmetrieën zal in de eerste plaats ten goede komen aan de machthebbers, maar taaltechnologen kunnen stappen in de goede richting zetten. Door belanghebbenden – de desbetreffende gemeenschappen, en niet alleen tokens van deze gemeenschappen – te betrekken bij het proces van het ontwerpen en testen van de technologie, krijgen ze een stem over hoe en zelfs of ze een bepaalde technologie willen, wat mogelijk transparantie oplevert over wie die technologie daadwerkelijk dient.
Ik kan me eigenlijk niet goed voorstellen hoe dit eruit zou moeten zien. Mij lijkt dat ‘gemeenschappen’ over dit soort kwesties vaak helemaal niet zo onverdeeld dezelfde mening hebben en dat het dus allemaal lang zo eenvoudig niet is als hier wordt voorgesteld. Moet er dan een soort democratisch proces worden ingezet? Hoe bepaal je in dat geval wie er wel of niet mag meestemmen over een bepaalde technologie? Wie is er zwart genoeg om bij de zwarte gemeenschap te horen en autistisch genoeg om bij de autistische gemeenschappen te behoren?
Of nog preciezer: wie bepaalt er eigenlijk wat voor soort democratisch proces er nodig is aangezien het kennelijk niet genoeg is om te werken met een paar individuen? De onderzoeker? Of is er helemaal niet zo’n proces nodig omdat mensen er allemaal hetzelfde over denken?
Dat er vragen gesteld zijn, betekent natuurlijk niet dat de diagnose van het probleem niet klopt. Maar ik vraag me wel af of de gekozen oplossing zelfs maar realistisch is. Het geloof in de gemeenschappen dat veel voorstanders van inclusie lijken te hebben, lijkt mij veel te naïef.
jandeputter zegt
Al bij bijdrage “de taalkunde dekoloniseren” en nu ook hier weer, bedacht ik me dat dit in de praktijk al gebeurd bij het dialectonderzoek. Er zijn bloeiende dialectverenigingen. Limburgs en Nedersaksisch hebben de status van een taal verkregen. Ook in geschiedonderzoek bloeit regionale geschiedenis, maar het perspectief van wetenschappers sluit niet altijd op dat van lokale onderzoekers. Het heeft tot hilarische pagina’s geleid in Voskuils Bureau. Voskuils kritiek was dat de focus op community de wetenschappelijkheid van het vakgebied ‘volkskunde’ in de weg stond. Je kritiek op het concept community is steekhoudend en ik vraag me bovendien af of het inclusieve perspectief niet te veel teruggrijpt op de dichotomie van volk en elite.
Robert Kruzdlo zegt
Van Mierlo: Confucius werd gevraagd: ‘Wat zou u doen als u geroepen werd een land te besturen?’ Na enig peinzen antwoordde hij: ‘De taal zuiveren.’ De toehoorders toonden zich nogal verbaasd over dat antwoord en hierop verklaarde de wijsgeer: ‘Als de taal niet zuiver is, dan is hetgeen gezegd wordt niet hetzelfde als hetgeen wordt bedoeld; in dat geval blijven de dingen die gedaan moeten worden, ongedaan; het gevolg is dat het recht verdwijnt en de mensen in een hopeloze verwarring komen te verkeren.’
Berthold van Maris zegt
Het is inderdaad heel vermoeiend, dat gepraat over “gemeenschappen” en “communities”. De Marokkaanse gemeenschap, de joodse gemeenschap, de lhbti-community, de black community. Natuurlijk bestaan die helemaal niet, het is alleen maar een manier van praten.
Robert Kruzdlo zegt
Het gaat ook over kaders, rechten, politieke insteek, culturele uitleg en hoe verhoudt zich dit tot wetenschappelijke ontwikkelingen. De maatschappij kent deze samenwerking niet en die komt er ook niet. De politiek, democratie ligt altijd in de weg. Diversiteitsbeleid. Wat wij zien als overleg is: leg het maar op iemands bordje neer. Je hersens gebruiken is altijd verdeeldheid.