of: drie weken in Trévoux, Bourg-en-Bresse en Lyon
Er is dat mooie kinderboek van Uil die tranenthee wil zetten, en om voldoende tranen op te vangen gaat denken aan verloren dingen: lepels die achter het fornuis vallen en nooit teruggevonden worden, potloodjes die te klein geworden zijn om vast te houden, boeken die je niet kunt uitlezen omdat er bladzijden uitgescheurd zijn, een zonsopgang die niemand ziet omdat iedereen slaapt. Uiteindelijk heeft hij genoeg tranen om thee te zetten. Die is dan wel een beetje zoutig.
Archiefonderzoekers moeten dit gevoel herkennen. Documenten waarnaar in oude publicaties verwezen wordt maar die een nieuwe nummering hebben gekregen en niet meer te vinden zijn. De zoektocht naar een archief uit een bepaald jaar en juist dat jaar is verloren gegaan bij een bombardement in de Tweede Wereldoorlog, een brand of gewoon zoek. De site die je bezocht hebt en die je niet meer terugvindt. Of, wat mij ook overkwam: zeker weten dat ik ergens gelezen heb wie de plaquette voor Wolff en Deken in Trévoux organiseerden en de bron niet meer vinden.
Ik voel me nu een beetje als Uil. Ik heb drie weken rondgezworven in archieven en bibliotheken in Bourg-en-Bresse, in Trévoux en in Lyon. Dat zijn de plaatsen waar eventuele restanten van de negen Franse jaren van Betje Wolff en Aagje Deken te vinden zouden kunnen zijn. De bekende gegevens zijn schaars: ze woonden van 1788 tot 1797 in Trévoux, in een landhuis, Corcelles genoemd.[1] Tot 1790 was de gezelschapsdame weduwe Caroline Rinsby-Ravanel erbij, daarna is dat onzeker. We kennen een paar namen van vrienden, er is een vermelding van een keer dat ze in problemen dreigden te komen omdat ze te veel suiker in voorraad hadden.
Meteen maar de spoiler: ik vond er niets dat een opzienbarende nieuwe kijk op het Franse verblijf betekende. Okay, wat kleinigheden die nog niet bekend waren, maar verder hebben mijn voorgangers alles al gedegen afgestruind.[2]
Wat wilde ik? Ja natuurlijk, iets helemaal nieuws vinden, brieven die nog niet bekend waren, onderhandelingen over vertalingen, correspondentie met de gemeente of wat dan ook. Wat in elk geval moest: betere foto’s dan de zwart-witte uit vroeger onderzoek. En vooral: zeker weten dat mijn voorgangers niets gemist hadden.
Er zijn duizenden documenten door mijn handen gegaan, echt letterlijk. En minstens zoveel zijn er op het scherm verschenen, want veel is in Frankrijk gedigitaliseerd, zeker als het om documenten uit de revolutietijd gaat. De archieven in heel Frankrijk zijn volgens eenzelfde rigide systeem ingedeeld. Dat is heel overzichtelijk, maar tegelijkertijd sluit dat de aanwezigheid van verrassende privé-archieven vrijwel uit.
Omdat de meeste documenten uit Trévoux bij elkaar gebracht zijn in Bourg-en-Bresse in de Archives départementales de l’Ain, had ik daar een appartement gehuurd, pal tegenover de beeldschone basiliek in Cuypersstijl, met aan de andere kant uitzicht op de imposante abdij van Brou met zijn Vlaamse verleden. Mijn vriend was mee om als chauffeur te dienen (ik heb zelf geen rijbewijs) en op ons hondje te passen, hijzelf werkte er aan zijn eigen nieuwe boek. Die chauffeur bleek hoognodig want in die streek van Frankrijk bleek het openbaar vervoer abominabel geregeld.
Mijn eerste opdracht aan mezelf was: zoek of er nog meer dan alleen het reeds bekende bij notarissen vastgelegd is. Er waren in die jaren 13 notarissen werkzaam in Trévoux. Van de meesten zijn de repertoria gedigitaliseerd. Die heb ik dus nagezocht op Wolff/Bekker/Deken/Ravanel/Rinsby. Geen nieuwe resultaten. Maar ik moest ook de bekende vondsten zien om er betere foto’s van te maken dan de onscherpe zwart-witjes van vele jaren geleden. Het bleek al gauw dat dat wat de onderzoekers al eerder gevonden hadden niet zo snel terug te vinden was: de signaturen waren compleet veranderd. Maar na het doorvlassen van dikke mappen met minuten kwamen de bekende testamenten en een volmacht tevoorschijn en kon ik goede foto’s maken.
Alle registers die niet gedigitaliseerd waren, heb ik toen op papier doorgenomen. Geen ontdekkingen. En toen kwam er een van de functionarissen op het archief met de mededeling: er zijn ook nog negen dikke mappen met ongesorteerde notarisarchieven, deels 18e, deels 19e eeuw. Wilt U die zien? Ja die wilde ik zien. Een dag lang doorgenomen, blad voor blad. Vergeefs. Mijn ogen begonnen op te spelen.
De volgende taak: er moesten paspoorten van Wolff en Deken uit 1797 zijn, die zouden volgens Buijnsters in Bourg-en-Bresse liggen, signatuur stond erbij. Signaturen opgezocht en gevonden. Maar dat bleken paspoorten uit andere plaatsen te zijn. Dus aandringen bij de functionarissen. Nee, niet te vinden, er werd een hogere functionaris bij gehaald, ik hield aan, wetend dat Buijnsters zeer zorgvuldig is in zijn bronvermeldingen. Nee, echt niet. Ze moeten wel in Trévoux liggen, meenden de functionarissen. Maar er is geen archief in Trévoux, meende ik. Enfin, ik had een afspraak met een welwillende amateur-historicus in Trévoux, die zou me misschien verder kunnen helpen. Die had ik gevonden door de VVV en de gemeente aan te schrijven.
Er zaten tussen de paspoorten uit andere plaatsen wel interessante stukken, bij voorbeeld ‘lettres suspectes’ en verzoekschriften van burgers, maar niets wat met B&A te maken had. Misschien was er iets te vinden over woonvergunningen of vestiging of iets dergelijks? Régistre de Certificats de Résidence misschien? Nee, niets van belang. Correspondence active District de Trévoux? Noppes.
Inmiddels was ik ook in de dateringsproblematiek van de Franse kalender beland. Waren B&A in de maand Nivôse van het jaar 5 van de Revolutie nog in Frankrijk of waren ze toen al weg? Ik moest het register van de datumomrekening er voortdurend bijhouden.
Door het vele turen liep ik een oogontsteking op. Die kun je in Frankrijk beter niet in het weekend krijgen. Ik bespaar u de details, maar pas op maandagmiddag kreeg ik de genezende druppeltjes.
Wat uit de vele documenten duidelijk werd, is hoe ingrijpend de Terreurperiode geweest is. Ik zag tragische documenten over de verkoop van goederen van émigrés: adellijke vluchtelingen, priesters of arrestanten die hun bezittingen aan de staat moesten afstaan. Er waren verslagen van een revolutionair comité dat mensen ging controleren op signalen van koningsgezindheid en feodalisme: wie niet goedgekeurd werd kon gevangengenomen worden. Een zekere Etienne Berger werd gearresteerd omdat hij weigerde zijn wijn af te staan en hij was daarmee ‘reconnu comme égoiste’. Een adellijke vriend van B&A kwam in het gevang omdat men twijfelde aan de oprechtheid van zijn revolutionaire gevoelens. Wie door de keuring kwam kreeg een bewijs van ‘civisme’. Verdachtmakingen en controles waren aan de orde van de dag. Dat overkwam ook Betje en Aagje die een voorraad suiker aangelegd hadden. Hamsteren was verboden, suiker was nodig voor ziekenhuizen en het leger. Leden van de Société des bons républicains sans-culottes de Trévoux drongen massaal bij hen binnen, ‘se servant de mille imprécations injurieuses’: duizend beledigende vervloekingen uitend. Er werd een compromis gesloten: hun suiker werd verdeeld onder degenen die die het meest nodig hadden. Ook dit was al bekend: ik vond wel de originele beschrijving van het voorval, en die was nog niet eerder gevonden.
In Trévoux bleek in het stadhuis in een rommelkamer zonder ramen met een koffiemachine, oude computers, kantoorvoorraden toch een archief te bestaan. De uiterst behulpzame vrijwilliger Bernard Namian ging daar enkele dagen met mij zitten en we ploegden door alles heen. De paspoorten van B&A bleken daar wél te vinden te zijn. Ravanels verblijf bleef ongedocumenteerd. Ik zag een document waarop de hoeveelheid tarwe en aardappelen die B&A in huis hadden vermeld stond: binnen de toegestane kwantiteit. Ik zag dat B&A zo slim waren geweest diverse patriottische donaties te doen aan het Comité Revolutionaire, wat al ontdekt was door Myriam Everard. Namian kon mij ook een foto van een onbekende prent van Trévoux uit de 18e eeuw laten zien.
Ik ging ook naar Lyon, omdat daar documenten zouden kunnen liggen die te maken hebben met de vertaling door Betje van het beroemde antislavernij boek van Benjamin Frossard uit 1789. Misschien was er wel correspondentie met hem of de uitgever. Drie archieven bezocht ik: drie archieven gaven nul op het rekest.
Een pot vol tranenthee? Nee, dat toch niet. Ik zou niet hebben kunnen leven met het idee dat er in Bourg-en-Bresse of Trévoux nog iets door mij onderzocht had moeten worden. Natuurlijk kan er uit privé-archieven ooit nog wat tevoorschijn komen, maar dat is niet systematisch te vinden. Ik kan nu wat kleinigheden aanvullen, sommige dingen in twijfel trekken of juist zekerder maken. Het belangrijkste is misschien nog wel dat ik, gebogen over de papieren, me gerealiseerd heb hoe bedreigend en hardvochtig het leven in Trévoux in de Terreurjaren geweest moet zijn. Zeker voor twee buitenlandse vrouwen die als rijke statusdames met een eigen koets aangekomen waren. Al waren ze in die harde jaren juist straatarm geworden door de malversaties van de goede vriend in Nederland aan wie ze hun kapitaal toevertrouwd hadden.
[1] Twee jaar geleden had ik dat al bezocht (zie mijn blog van 22 april 2022). Inmiddels heb ik meer gegevens over de behuizing van B&A door dit nieuwe archiefonderzoek. Daarover leest u in de op 9 november 2024 te verschijnen biografie.
[2] De eerste die flink wat te melden had over het Franse verblijf is Hendrika Ghijsen, die in 1953 haar biografie over de schrijfsters uitbracht. Daarvóór, in 1950, publiceert ze in het Frans in het toenmalige weekblad van Trévoux over de twee, en daarna nog eens in 1956. Maar uit niets blijkt dat ze er echt geweest is. In 1971 komt er een documentaire op tv over Betje Wolff, gemaakt door Joop Scheltens. Hierin wordt voor het eerst beeldmateriaal van Trévoux en van het buitenhuis Corcelles getoond. Hij lijkt de eerste te zijn die het verblijf in Trévoux nader gelokaliseerd heeft. De hoogleraar Nederlands aan de Sorbonne, Pierre Brachin, schrijft in datzelfde jaar over de Franse tijd van Wolff & Deken een artikel, eerst in het Frans, later ook in het Nederlands. Het lijkt erop dat hij collega’s geraadpleegd heeft maar niet zelf naar Trévoux is afgereisd. In 1971 begint ook P.J. Buijnsters met zijn onderzoek. Hij reist in 1980 naar Trévoux, maar dan heeft hij al een uitgebreide correspondentie met archivarissen achter de rug. Via hen ontdekt hij de paspoorten en testamenten van Betje en Aagje en de suikerkwestie. Kees ’t Hart brengt in 2004 zijn roman Ter navolging uit, waarvoor hij rondgedoold heeft in de archieven van Ain. Myriam Everard heeft in 2006 nog écht nieuwe documenten gevonden heeft over donaties van Wolff en Deken aan Franse patriotse comités.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Marita Mathijsen
Laat een reactie achter