Achter het Achtervoegsel 40
Alle -ette-woorden zijn bijzonder, maar sommige -ette-woorden zijn bijzonderder dan andere. Een voorbeeld van de laatste categorie is het woord voiturette, dat Team Taaladvies op 25 maart uitriep tot woord van de week. Een voiturette – Frans voor ‘autootje’ – is een klein elektrisch vervoermiddel dat maximaal 45 kilometer per uur haalt. In Frankrijk mag je een voiturette al vanaf 14 jaar besturen als je in het bezit bent van een brommerrijbewijs. Hoewel de autootjes sober zijn ingericht en ze geenszins gelijkenis vertonen met een snelle sportwagen – ze hebben een blokvorm, ronde koplampen en een opvallende lichtblauwe kleur – beschouwen welgestelde Franse jongeren de voiturette als een statussymbool, waarmee ze graag naar school gaan.
Goedkoop zijn ze niet. Het populairste model – de Citroën Ami – kost 7.800 euro. Dat is fors duurder dan een elektrische fiets of brommer, maar rijke ouders hebben dat bedrag er zeker voor over. Hun kinderen zitten droog en zijn beter beschermd dan op een tweewieler – ook al hebben bijna alle bestuurders al eens een ongeluk meegemaakt. Bijkomend voordeel van de voiturette is dat het karretje de ouders wat meer vrijheid geeft: jongeren kunnen gemakkelijk een boodschap doen en een broertje of zusje ophalen.
‘Schoonmoederdoder’
Het woord voiturette lijkt een recente nieuwvorming, een afleiding met het suffix –ette van het Franse woord voiture ‘auto’, maar is in werkelijkheid al meer dan 100 jaar oud. Geestelijk vader van het woord is de Fransman Léon Bollée (1870-1913). In 1895 liet de toen 25-jarige autobouwer en uitvinder een driewielig motorvoertuig onder de naam voiturette registreren. Het daaropvolgende jaar ging het in productie. Omdat de passagiers plaatsnamen op een stoel vóór de bestuurder kreeg Bollées ontwerp de bijnaam Tue Belle-mere ‘schoonmoederdoder’.
In 1898 ontwierp Louis Renault zijn eerste auto, met een 1 cylinder Dion Bouton-motor en rubberen banden van het merk Continental. De topsnelheid van deze zuinige wagen bedroeg 32 km per uur (zie dit filmpje). In navolging van Bollée doopte Renault dit model simpelweg voiturette. In totaal zou hij tussen 1898 en 1903 vijf verschillende types onder deze naam produceren. Daaronder bevond zich ook de eerste sedan ter wereld, uit 1899. De prijs voor een voiturette lag rond 1900 tussen de twee- en drieduizend gulden.
Bezienswaardigheid
Aan het eind van de negentiende eeuw was de voiturette in Nederland een bezienswaardigheid. Zo schreef het Dagblad van Limburg van 28 mei 1897 in een reportage over de jaarlijkse wielerwedstrijd om het Limburgse kampioenschap op de weg het volgende:
Deze wedstryd had vele vreemdelingen hierheen gelokt, o. a. ook een paar heeren uit Verviers en een dame met een heer, beide paren met een automobile (Voiturette Bollé) door benzine gedreven. Eene dezer machines maakte een pylsnellen rit om de stad en door eenige straten tot verbaazing der toeschouwers over de kolossale vaart. De machinen leggen nl. 40 à 45 Kilometer per uur af.
Automobielwedstrijden
Behalve wielrenners gingen ook automobilisten met elkaar de strijd om te bepalen wie het snelst van punt A naar punt B kon geraken. Voor zover ik heb kunnen nagaan dateert het eerste verslag van een dergelijke autorace in een Nederlandse publicatie van 2 mei 1898. De Telegraaf bericht daarin van een wedstrijd tussen automobielen en motorrijwielen van Etamps naar Parijs, een afstand van 100 kilometer. Na iets minder dan twee uur kwam een voiturette van Léon Bollée als eerste over de streep, 23 minuten (!) vóór de voiturette van Wilfrid. In de toptien stonden maar liefst vijf voertuigen die aangeduid werden als voiturettes. De andere plaatsen daarin werden ingenomen door vier tricycles en één bicyclette.
Ook het Nieuws van den Dag van 10 mei 1998 maakt gewag van de wegrace. Na de uitslag laat de verslaggever volgen:
Voor velen, die zich geen voorstelling kunnen maken van de snelheden, die met een auto-car bereikt kunnen worden, zullen de gemaakte tijden een openbaring zijn. Eene snelheid van 51 KM. in het uur is werkelijk geen kleinigheid.
Een wedstrijd over 100 kilometer is niks vergeleken met de automobielwedstrijd waarover het Dagblad van Zuidholland en ’s-Gravenhage op 1 juli 1898 bericht: van Parijs naar Amsterdam en weer terug naar Parijs. Volgens Google Maps een afstand van ruim 1000 kilometer. Daarbij werden twee afdelingen onderscheiden: met 69 inschrijvingen was die van het ‘snelrijden’ de grootste. Voor de afdeling ‘toeristen’ hadden zich 10 voertuigen aangemeld, waaronder drie voiturettes en één charrette.
Tour de France
Dergelijke wedstrijden waren zeer in trek in Frankrijk. Door het dagblad Le Matin werd in 1899 zelfs een Tour de France voor automobielen georganiseerd over een afstand van 2291 kilometer. In zeven etappes reden de deelnemers van Parijs naar achtereenvolgens Nancy, Aix les Bains, Vichy, Périgueux, Nantes, Cabourg om tot slot weer te eindigen in Parijs. Van de 48 voertuigen die aan de start verschenen (19 motorrijtuigen, 25 motorrijwielen en 4 voiturettes), haalden er 21 de eindstreep. De winnaar van de twee overgebleven voiturettes was Gabriel, die de totale afstand aflegde in 65 uur en 34 minuten. Ter vergelijking: het snelste motorrijtuig – met 16 paardenkrachten – finishte in 44 uur en 43 minuten, terwijl het snelste motorrijwiel er 50 uur en 58 minuten over deed.
Voiturette in en uit Nederland
De oudste advertentie voor een voiturette in een Nederlandstalige krant dateert van 28 januari 1898. Het bedrijf Stearns Yellow Fellow Stores, gevestigd in de Rue de la Station in Maastricht, liet een Franstalige reclametekst plaatsen in de Zuid-Limburger. In Nederlands-Indië verschenen de eerste advertenties voor de voiturette vlak voor de eeuwwende. De Deli Courant van 18 november 1899 maakt reclame voor dit voertuig ‘met gazolien motor van de DIJON BOUTON’. De snelheid is 25 à 30 kilometer per uur en de voiturette is “veilig en zeer voordeelig in het gebruik”.
Voertuigen van het type voiturette werden niet alleen in Frankrijk geproduceerd. Ook in Nederland waren er al vroeg fabrikanten die zich toelegden op de vervaardiging van dergelijke voertuigen. Het Algemeen Dagblad van 18 februari 1965 schreef een fraai overzichtsartikel over de Nederlandse automobielindustrie. Pioniers waren de gebroeders A. en M. Eysink uit Amersfoort, die in 1897 als eerste een bruikbare benzine-auto maakten en in 1899 de Eysink voiturette op de markt brachten. De tweede Nederlandse autofabriek, begonnen in Utrecht maar later neergestreken in Amsterdam, was de N.V. Rijwielfabriek Simplex. In 1898 reed de allereerste Simplex, een eencilinder voiturette, uit de Amsterdamse fabriekspoort aan de Overtoom om enkele proefritten te maken. En aan de Stadhouderskade in Amsterdam legden de broeders Hendrik Jan en Jacobus Spijker zich eveneens toe op de fabricage van automobielen. Tijdens de Rai-tentoonstelling van 1900 konden zij de voiturette van hun merk Spyker presenteren, waarvan de verkoop overigens sterk achterbleef bij de verwachtingen.
Renaissance van de voiturette
Na de jaren twintig taant de belangstelling voor de voiturette. Consumenten gaan steeds hogere eisen stellen aan hun vervoermiddel: een krachtiger motor, meer comfort en meer dan twee zitplaatsen. Zaken die een voiturette niet biedt. Maar juist de geringe motorinhoud, het sobere interieur en de geringe afmetingen zorgen decennia later voor een opleving van de voiturette. Zij bleken uitermate geschikt als stadsauto en de populariteit van de aantrekkelijk geprijsde autootjes neemt gestaag toe.
In de jaren negentig van de twintigste eeuw werd voiturette in Frankrijk de officiële aanduiding voor een motorvoertuig dat minder dan 350 kilogram weegt en niet meer dan 200 kilogram aan gewicht – inclusief inzittenden – mag vervoeren. De maximumsnelheid is begrensd op 45 km per uur en de motorinhoud mag niet meer dan 50 cc bedragen of – bij de elektrische variant – 4 kilowatt sterk zijn.
Ook in Nederland bestaat belangstelling voor dergelijke wagentjes, waarvoor je geen rijbewijs nodig hebt en waarmee je met een snelheid van maximaal 45 kilometer per uur droog de weg op kunt. Midden jaren negentig vindt de in Frankrijk geproduceerde Stella zijn weg naar Nederland. Niet iedereen is daar enthousiast over. Niek Schenk noemt ze in het Algemeen Dagblad van 4 maart 1995 “een ware bedreiging voor de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen”. Rijkswaterstaat denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen. De gebruiksmogelijkheden van het karretje, dat dezelfde rechten heeft als een bromfiets, zijn beperkt en de jeugd vindt een echte bromfiets stoerder (Algemeen Dagblad, 27 mei 1995).
Inmiddels heeft de bromfiets onder veel jongeren afgedaan. Het nieuwe summum is een stoer uitziende fatbike, waarmee je zonder helm en zonder al te veel moeite 27 kilometer per uur rijdt, althans met de niet opgevoerde exemplaren. Maar een meer kapitaalkrachtige jongere zal als statussymbool liever kiezen voor een zogeheten CityCar, MiniCar, Brommobiel of – en daar geef ik de voorkeur aan – een voiturette.
Jan Buijsse zegt
Dit rijdt tenminste nog. De ‘aviette’ of vliegfiets kwam nooit van de grond. Zie ook Hans Tentije, ‘Poging met een ‘aviette’, in zijn bundel Alles is er uit 1975.