Een van de problemen van de taalwetenschap is dat het een heel erg witte wetenschap is. Dat geldt trouwens ook voor de neerlandistiek: het lukt nauwelijks om mensen te trekken die een andere kleur hebben dan wit. Wat eraan te doen? Daarover gaat (niet voor de neerlandistiek, wel voor de taalkunde) een hoofdstuk van de Amerikaanse taalkundige Lynette Arnold aan het boek Decolonializing linguistics.
Of ik haar oplossingen kan onderschrijven, dat vind ik lastig te zeggen. Ze schrijft (ik laat dit maar in het Engels, want ik weet niet hoe ik het jargon moet vertalen en tegelijkertijd lijkt het me in het Engels duidelijk genoeg):
Black, Brown, Indigenous, and Melanated (BBIM) students often feel “that linguistics is a field in which their experiences are not relevant” (Calhoun et al., 2021, p. e13) due to the curricular emphasis on linguistic structure and terminology, which elides their lived experience of language as a site of profound personal and sociopolitical significance
Wat er nu precies het verschil is tussen witte studenten en die BBIM-studenten waardoor de ‘lived experiences’ van de eersten wel een plaats krijgen en die van de tweede niet, legt Arnold niet uit, en ik kan het ook niet goed raden. Beleven witte mensen taal niet als een ‘site of profound personal and sociopolitical significance’ en hoe beleven ze haar dan wel? En waarom spreekt de nadruk op abstracte taalkundige structuren (ik neem aan dat het hier gaat om onder andere de syntactische structuren die we aan zinnen toekennen) of het jargon hen dan meer aan? (En hoe moeten we denken over abstracte taalkundige ideeën zoals die geheel en al buiten de westerse wereld zijn geformuleerd door Pāṇini en Sibawayh?)
Overwegen
Arnold is niet de enige auteur in dit boek die er de nadruk op legt dat de mensen die zij als BBIM aanduidt, behoefte hebben aan de inzet van hun ‘lived experience’ – er spreekt uit het hele boek een zekere afkeer van abstractie en een grote voorkeur voor het persoonlijke en het eigene. Veel auteurs van het boek besteden ook enkele pagina’s van hun artikelen om in vrij veel detail uit te leggen waar ze zelf vandaan komen, wat hun etnische achtergrond is, hoe ze tot studie zijn gekomen, enzovoort. Voor mijn gevoel levert dat weinig echt nieuw inzicht op. Maar, zouden deze auteurs dan misschien zeggen, ik ben dan ook wit.
Het is tegelijkertijd een serieus probleem van het vak. Ieder vak is waarschijnlijk gebaat bij een veelheid van perspectieven en verschillende culturele achtergronden helpen daarbij. Maar dat geldt natuurlijk al helemaal voor een vak als het onze, waarin cultuur een evident belangrijke rol speelt. Ik twijfel dan ook een beetje over mijn eigen scepsis: je kunt natuurlijk niet zeggen dat andere perspectieven gewenst zijn en dan bij het eerste het beste perspectief dat wordt geopperd meteen je twijfel uiten.
Het is dus op zijn minst het overwegen waard.
Marcel Plaatsman zegt
Het helpt misschien niet dat veel taalstudies nog altijd van één taal uitgaan, en meertaligheid als iets bijzonders presenteren. Dat doet natuurlijk helemaal geen recht aan de werkelijkheid, maar daar zijn Europeanen en Polynesiërs, die ergens op een uiteinde van het begaanbare beland zijn en verwonderd terug kunnen kijken op eveneens eentalige voorouders, minder goed van doordrongen dan mensen met een andere, in dit geval normalere achtergrond. Wat mij betreft is dat juist een uitnodiging: schud de boel maar even op! Wíj zijn de uitzondering!
Tom Koole zegt
Ik denk dat de kwestie breder (of dieper) is dan het openstellen van de opleiding taalwetenschap voor meertaligheid als norm. Ter vergelijking, genderstudies trekt vooral vrouwen en lhbtiq-ers, niet omdat heteronormatieve sociale- en geesteswetenschappen hen daar de gelegenheid gaven om zich met gender bezig te houden, maar juist (denk ik) omdat ze daar het heft in eigen hand konden nemen. Emancipatie verloopt met schokken. Als deze analyse hout snijdt trek je geen niet-witte studenten door de opleiding taalwetenschap aan te passen, maar moeten er plekken worden gecreëerd waar zij en docenten met dezelfde achtergronden in eerste instantie autonoom nieuw onderzoek kunnen ontwikkelen.
Marc van Oostendorp zegt
Dat vind ik een heel interessante gedachte, al ben ik uiteindelijk universalist genoeg om te hopen dat het dan toch (uiteindelijk) komt tot integratie.