Bij de paasbult van dit jaar stond ik als vrijwilliger in een kraampje om hapjes en drankjes te verkopen. Het meeste kostte een grijpstuiver, maar ranja was gratis en dat stond ook zo op de prijslijst. Verder hadden we een paar schaaltjes met chocolade-eitjes neergezet, waar iedereen zich van mocht bedienen, ook gratis, al stond dat nergens aangegeven.
De interactie met volwassenen was in taalkundig opzicht conventioneel: ze gebruikten bekende beleefdheidsstrategieën om te krijgen wat ze wilden hebben of om informatie te verwerven die ze nodig hadden om een bestelling te kunnen plaatsen, zoals: “Mag ik twee cola, twee ranje en vier broodjes knakworst?” of “Wat kosten de paaseitjes?”.
Af en toe stimuleerden vaders en moeders hun kinderen om zelf te vertellen wat ze wilden hebben en je merkte dat ze daarbij de kinderen de conventionele beleefdheidsstrategieën probeerden bij te brengen. Als een klein meisje bijvoorbeeld zachtjes: “Broodje worst” stamelde, zei een kordate moeder: “We zeggen ‘alsjeblieft’, he?”
Er kwam ook wel jeugd alleen naar het kraampje en die had d’r eigen beleefdheidsstrategieën. Een daarvan viel me op, want die kende ik nog niet. Het ging zo: verschillende keren kwamen kinderen naar het kraampje, keken dan een tijdje verlangend naar de klaarstaande ranja of de paaseitjes en vroegen uiteindelijk: “Wat is dat?”
“Wat is dat?” Dat was een fascinerende vraag, want gezien het overduidelijke antwoord was een letterlijke interpretatie van die vraag als verzoek om informatie uitgesloten. Het kostte me gezien de context natuurlijk ook weinig moeite om elke interactie op dat moment als een bestelling te interpreteren. De vraag van de kinderen moest dus ook impliciet een bestelling zijn.
Maar hoe werkte de implicatuur in dit geval? Waarom was die zo onconventioneel en indirect? Immers: in een voedselkraampje hebben koper en verkoper beiden een duidelijke rol en elke interactie is erop gericht dat er een versnapering de ene kant uit gaat en een handvol kleingeld de andere. Waarom maakten die kinderen door hun indirectheid de kans zo groot dat ze niet begrepen werden en zonder gratis lekkernij terug moesten lopen naar papa en mama?
Toen bedacht ik dat de scripts voor bestellingen voor volwassenen wel heel gewoon zijn, maar dat een kind natuurlijk geen ervaring met bestellingen hoeft te hebben. Bovendien zien kinderen die interactie mogelijk tegelijk of in eerste instantie als een verzoek van een kind aan een volwassene. En daarvoor hebben ze natuurlijk wel allerlei regels aangeleerd.
Het waren bovendien nooit de rouwdouwers die “Wat is dat?” vroegen, maar altijd de netjes ogende kindjes met zachte stemmetjes. Die hadden waarschijnlijk als gedragsregel thuis geleerd dat rechtstreeks om iets lekkers vragen niet gewaardeerd wordt. Het is vast heel fijn als je een kind hebt dat die regel volgt en dus zonder problemen mee kan komen naar de supermarkt, maar dat kind heeft wel een probleem als het opeens in een situatie zit waarin de volwassene juist zulke verzoeken verwacht. Ook heeft het kind mogelijk als gedragsregel geleerd dat het nooit zomaar een lekkernij mag pakken. Als erom vragen dan ook geen optie is, moet het wat anders bedenken om toch de lekkere honger te stillen.
De vraag “Wat is dat?” is dan als taalhandeling heel handig. Die is off the record, zoals dat in de gesprekstheorie heet: ze is noch als directe taalhandeling te verstaan, noch als conventioneel verzoek te interpreteren. Het kind geeft mij als volwassene ruimschoots de mogelijkheid om te zeggen: “Dat is ranja, die mag je gratis meenemen” of “Dat zijn paaseitjes, daar mag je er gerust eentje van pakken, daar zijn ze voor” te zeggen. Dat zijn geprefereerde reacties. De uiting geeft me tegelijk de mogelijkheid om te antwoorden met: “Dat is het drinken voor de verkopers” of “dat zijn mooie gekleurde eitjes om het kraampje te versieren”, waarna het kind “o” kan zeggen en doorlopen. Het riskeert op die manier geen gezichtsverlies – in de beleefdheidstheorie de centrale motivatie voor beleefdheidsstrategieën. Dat zoveel kinderen onafhankelijk van elkaar gebruikmaken van die strategie, dat betekent misschien wel dat de jeugd onderling eigen beleefdheidsstrategieën ontwikkelt waar de volwassen wereld geen weet van heeft.
Laat een reactie achter