De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen (5.2)
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. In dit stukje kijken ze naar de positie en kennis van het Engels in het lager onderwijs in Vlaanderen, Nederland en de rest van Europa.
Dialoogjes aflezen of zelf maken. Woordenlijsten in je hoofd rammen of woordbetekenis vanuit de context proberen destilleren. Werkwoordstijden verwerven door fill-in-the-blank-oefeningen of door in een opstel de regels toe te passen. Groepsdiscussies, werkstukken, Pecha Kucha-presentaties waarin je aan de hand van twintig afbeeldingen die elk precies twintig seconden in beeld zijn, een verhaal vertelt. Taalleerkrachten in de Lage Landen proberen al decennialang op allerlei manieren om met passie en toewijding vanuit de principes van de taalpedagogie in enkele uren per week de Engelse taalvaardigheid van hun leerlingen op te krikken.
Daar staan ze niet alleen in. Volgens Eurostat volgden in 2021 meer dan acht op tien van leerlingen uit de EU Engels in het basisonderwijs. Voor andere talen liggen de proporties heel anders: slechts vijf op honderd EU-leerlingen krijgen Frans als vreemde taal op school, voor Duits ligt het aantal nog lager. Geen enkele taal – behalve het Engels dus – komt boven die vijf procent uit wanneer over alle leerlingen uit de EU heen wordt gekeken. Dat is natuurlijk enigszins bedrieglijk, omdat zo’n aggregaat duidelijke verschillen tussen de EU-lidstaten verdoezelt. Een uitschieter aan de ene kant is bijvoorbeeld Noorwegen, waar het Engels de enige vreemde taal is in het basisonderwijs, die dan ook nog ‘ns verplicht is voor alle leerlingen in alle leerjaren van het basisonderwijs. Ook in onder andere Spanje, Frankrijk, Italië, Finland, Letland en Polen ligt het aantal basisschoolleerlingen dat Engels volgt, goed boven de 90%. Een uitschieter aan de andere kant is Luxemburg, de enige EU-lidstaat waar een meerderheid van de leerlingen, tachtig procent zelfs, al in het basisonderwijs twee of meer vreemde talen aangeleerd krijgt, en tegelijk een van de weinige lidstaten waar het Engels in het basisonderwijs niet in het aanbod vreemde talen zit.
Grote verschillen tussen de lidstaten dus in de cijfers zelf, maar ook in de beschikbaarheid van die cijfers. Zo bevatten de EU-statistieken vanaf 2019 geen overzicht voor Vlaamse leerlingen afzonderlijk, en wordt het aantal leerlingen dat op school onderricht krijgt in een van de landstalen niet mee in de EU-cijfers opgenomen. Dat vertekent het beeld natuurlijk wel, omdat Frans zo’n verplicht leergebied is in de eindtermen voor het Vlaamse basisonderwijs.
Dat brengt ons gelijk bij de verschillen in taalonderwijs in Vlaanderen en Nederland, die we eerder al kort aanhaalden. In Vlaanderen ligt het aandeel leerlingen die in het basisonderwijs Engels aangeleerd krijgen, ten eerste opmerkelijk lager dan in Nederland. Engelse les is in principe zelfs afwezig in de Vlaamse basisschool, en maakt van Vlaanderen zo een uitzondering in het EU-landschap. De Engelse les start traditioneel pas op in het secundair onderwijs, bij de twaalf- tot dertienjarige leerlingen van het eerste of tweede middelbaar. Het Engels komt zo als tweede vreemde taal in het aanbod, na het Frans, dat dus al als officiële landstaal opduikt in het curriculum van de tien- tot elfjarigen. Dat is een tweede verschil met Nederland, waar het Engels typisch de eerste vreemde taal is die in het onderwijs aan bod komt.
Wellicht verrassender is dat Nederland eigenlijk ook onderaan het rijtje van de EU-statistieken bungelt, net boven België en op gelijke voet met Hongarije. Nog niet de helft van de lagereschoolleerlingen krijgt Engelse les in het Nederlandse basisonderwijs. Dat lage aantal is een gevolg van de leeftijd waarop kinderen voor het eerst Engels leren. Engels is al sinds 1986 een verplicht vak in het basisonderwijs in Nederland, maar, zoals expert tweetalig onderwijs Rick de Graaff omschrijft, kunnen scholen wel
eigen keuzes maken in de vormgeving van het aanbod Engels, bijvoorbeeld in de groepen waarin zij Engels aanbieden, in de didactiek die zij hanteren, in de leerkrachten die Engels geven, in de specifieke deskundigheid voor Engels van deze leerkrachten en in de tijd die aan Engels besteed wordt.
Die vrijheid zorgt voor best wat diversiteit in de positie van het Engels in de Nederlandse basisscholen, maar typisch wordt voor Engels gekozen in de laatste twee jaren van het basisonderwijs. Dat verklaart de in verhouding lagere cijfers voor Nederland in de databank van Eurostat dan voor landen zoals Noorwegen. Daar staat het Engels zoals gezegd al vanaf het eerste jaar lager onderwijs ingeroosterd en krijgen dus alle lagereschoolleerlingen Engelse les.
Hoewel steeds meer scholen in Nederland via ‘vroegvreemdetalenonderwijs’ (vvto) Engels aanbieden voor kinderen vanaf vier jaar, zien we er dus voorlopig wel nog een duidelijk beperkter aanbod aan Engelse les binnen de schoolmuren dan elders in Europa. In Vlaanderen is dat aanbod in de lagere school zo goed als afwezig. Nefast voor de taalverwerving hoeft dat evenwel niet te zijn. Recent onderzoek uit beide regio’s toont immers aan dat de blootstelling aan het Engels buiten de schoolmuren in de lagereschooljaren al een stevige basis kan leggen voor Engelse taalvaardigheid in het algemeen en woordenschatkennis in het bijzonder. Daarover meer in ons volgende stukje!
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Evgueny
Laat een reactie achter